Televisie woordenschat les 1

Televisie 
Woordenschat les 1
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
WereldoriëntatieBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Televisie 
Woordenschat les 1

Slide 1 - Tekstslide

Als een tv programma aanslaat, wat betekent dat dan?
A
Het geeft een gevoel van ontroering doordat iets je aan je jeugd doet denken.
B
Dat het in de smaakt valt, mensen vinden het leuk.
C
Het is onvergetelijk. Het zal altijd blijven bestaan.
D
Je spoort iemand aan om iets te doen.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor het effect?
A
de impact
B
de ether
C
de hype
D
het medium

Slide 3 - Quizvraag

Als iemand een verslag ergens van doet in de krant, noemen we dit....
A
de soap
B
de zendtijd
C
de reportage
D
het realityprogramma

Slide 4 - Quizvraag

Een journalist die vanuit een andere stad of een ander land nieuws doorgeeft aan een krant of journaal.
Een gevoel van ontroering doordat iets je aan je jeugd doet denken.
Een langlopende tv-serie met dagelijkse afleveringen, met veel dramatische gebeurtenissen.
de correspondent 
het jeugdsentiment 
de soap

Slide 5 - Sleepvraag

Waar gaat het bij een realityprogramma om?
A
Drama
B
Lang lopende serie
C
Reclame maken
D
De werkelijkheid laten zien

Slide 6 - Quizvraag

Als iets onvergetelijk is, dan is het...
A
multimediaal
B
ontuitwisbaar
C
teweegbrengen
D
de hype

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent non-stop?

Slide 8 - Open vraag

De ruimte waardoor golven van radio en televisie worden verspreid.
Welke woord van de week hoort hierbij?
A
de ether
B
het medium
C
de impact
D
promoten

Slide 9 - Quizvraag

Reclame voor iets of iemand maken.
Iemand aansporen om iets te doen, bevorderen.
veroorzaken.
promoten
teweegbrengen
stimuleren

Slide 10 - Sleepvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
realisitsch
B
wat blijft bestaan
C
onvergetelijk
D
onuitwisbaar

Slide 11 - Quizvraag

Opdracht
Maak in je groepje flashcards. 
Zet voorop het woord van de week en achter de betekenis. 
Overhoor elkaar daarna. Hoe goed kennen jullie de woorden al?

Slide 12 - Tekstslide