laatste les 5 havo

EINDEXAMEN FRANS
havo 5
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 140 min

Onderdelen in deze les

EINDEXAMEN FRANS
havo 5

Slide 1 - Tekstslide

Een blik op de (nabije) toekomst
Wat kan je van het examen Frans verwachten?

Slide 2 - Tekstslide

Hoeveel tijd krijg je voor het eindexamen Frans?
timer
0:20

Slide 3 - Open vraag

Examenzittingen

Dinsdag 13 mei 2025 13:30 - 16:00 1e tijdvak


Dinsdag 17 juni 2025 13:30 - 16:00 2e tijdvak

Slide 4 - Tekstslide

Hoeveel teksten en vragen bevat
het eindexamen Frans meestal?
timer
0:10
A
10 teksten, 30 vragen
B
10 teksten, 45 vragen
C
14 teksten, 30 vragen
D
14 teksten, 45 vragen

Slide 5 - Quizvraag

CSE eindexamen Frans

Het centraal schriftelijk examen (CSE) is een leesvaardigheidstoets van 12 à 15 teksten met in totaal 40 tot 45 vragen. Het examen duurt 2,5 uur. Het merendeel van de vragen zijn meerkeuzevragen. Daarnaast zijn er enkele open vragen.

Het cijfer op dit centrale examen bepaalt voor 50% het eindcijfer voor het vak Frans.


Slide 6 - Tekstslide

Hoeveel tijd heb je dan ongeveer
voor één punt?
timer
0:20

Slide 7 - Open vraag

Leesvaardigheid tips & tricks
Wat wil het CITO?
  • Grote lijn van het verhaal kunnen volgen
  • Signaalwoorden herkennen en analyseren
  • Mening van "experts" begrijpen
  • Voorbeelden herkennen (het werkwoord 'illustrer')
  • Foute antwoorden herkennen

Als dit allemaal redelijk lukt: 5,5 à 6 

Slide 8 - Tekstslide

Leesvaardigheid tips & tricks
Hoger cijfer dan een 6: 
wordt bepaald door vocabulairekennis en analytisch denken 

(Denk hierbij aan:
het herkennen van foute antwoorden, het herkennen van de verschillende soorten vragen/ type tekst, het (her)kennen van de signaalwoorden )

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Examentip 1
Je mag in de examenboekjes schrijven, strepen, markeren etc.

Maak daar gebruik van!

Als je bijv. een woord opzoekt in het woordenboek, schrijf de betekenis van dat woord in de tekst op.

Slide 11 - Tekstslide

Examentip 2
Het goede antwoord staat vaak in de eerste of laatste zin van de alinea/in de buurt van een signaalwoord/na een dubbele punt:
E.L.Z.A.

Slide 12 - Tekstslide

Examentip 3
Voor leesvaardigheid kun je leren én oefenen!

Hoe meer je dat doet, hoe beter je cijfer wordt!

Als je zelf serieus oefent, doorzie je uiteindelijk wat Cito wil!


Slide 13 - Tekstslide

Wat zijn je verwachtingen van het examen Frans?

Slide 14 - Open vraag

Encore quelques questions:

Slide 15 - Tekstslide

Welke 2 Franse signaalwoorden kun je gebruiken als ''dus''?
A
surtout
B
alors
C
donc
D
parce que

Slide 16 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft GEEN TEGENSTELLING aan?
A
malgré
B
pourtant
C
sûrement
D
mais

Slide 17 - Quizvraag

Na dit signaalwoord komt een voorbeeld of uitleg
A
ainsi
B
aussi
C
bref
D
pourtant

Slide 18 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft GEEN OPSOMMING aan?
A
car
B
d'abord
C
de plus
D
ensuite

Slide 19 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft GEEN BEVESTIGING aan?
A
sûrement
B
evidemment
C
certainement
D
par contre

Slide 20 - Quizvraag

Welk signaalwoord leidt een reden in?
A
pendant
B
enfin
C
alors
D
parce que

Slide 21 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft GEEN conclusie aan?
A
bref
B
donc
C
pourtant
D
enfin

Slide 22 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort op de open plek?
A
c'est à dire
B
car
C
en tout cas
D
ensuite

Slide 23 - Quizvraag

Vul het passende signaalwoord in:
J'ai fait mes exercices, j'ai appris le vocabulaire, ..... je suis bien préparé!
A
en plus
B
parce que
C
par contre
D
bref

Slide 24 - Quizvraag

Welk signaalwoord past?
D'abord on a bu du coca, ______ on a mangé un sandwich.
A
donc
B
par contre
C
puis
D
alors

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent 'pas mal de'
A
niet slecht
B
best veel
C
slecht

Slide 26 - Quizvraag

Een tekst met maar één vraag van het type juist/onjuist
A
maak ik gelijk: dit is 2 punten waard!
B
bewaar ik tot het eind: te groot risico

Slide 27 - Quizvraag

Bij tijd te kort op het eindexamen
ga ik zweten en rol ik in de foetushouding
paniek: ik ga gokken!
ELZA: eerste en laatste zin v/d alinea

Slide 28 - Poll

Voordat ik mijn examen inlever
droog ik mijn tranen
controleer ik of overal iets staat

Slide 29 - Poll

Slide 30 - Tekstslide

Soorten vragen / type tekst

Slide 31 - Tekstslide

Welke soorten vragen ken je qua leesvaardigheid?

Slide 32 - Open vraag

Door het vragenbos de bomen blijven zien
Alle soorten vragen kunnen worden ondergebracht in één van volgende categorieën:
1. Gesloten vragen
2. Voorgestructureerde vragen
3. Citeervragen
4. Open vragen 

Slide 33 - Tekstslide

1. Gesloten vragen

Slide 34 - Tekstslide

1.1. Meerkeuzevragen
Ongeveer 2/3 van de examenvragen is meerkeuzevragen. Deze pak je als volgt aan:
1. Lees de meerkeuzevraag (alleen de vraag, nog NIET de antwoorden).
2. Bepaal in welk tekstgedeelte je het antwoord op de vraag moet zoeken en lees dit stukje nauwkeurig door. Zoek daar de aanwijzingen die belangrijk zijn voor het beantwoorden van de vraag. Onderstreep die aanwijzingen in de tekst. Zoek ook naar SYNONIEMEN.
3. Probeer in gedachten zelf een antwoord op de vraag te formuleren.
4. Lees nu de antwoordopties nauwkeurig door en zorg dat je ze begrijpt (DUS NIET IEDER WOORD OPZOEKEN). Vergelijk ze met je zelf bedachte antwoord en kies de antwoordoptie die hier het meest op lijkt.
5. Als je niet direct het juiste antwoord op de vraag kunt vinden tussen de gegeven mogelijkheden, pas dan de eliminatiemethode toe >>> onjuiste antwoorden wegstrepen.

Slide 35 - Tekstslide

1.2. Meerkeuzinvulvragen (gatentekst)
Dit is een vraag waarbij uit de tekst een woord, woordgroep of zin is weggelaten. Je kunt kiezen uit een beperkt aantal antwoorden, waarvan er één het juiste antwoord is.

1. Lees de zin (of zinnen) voor en na de open plek gedetailleerd.
2. Bekijk de antwoordmogelijkheden en probeer de betekenis van onbekende woorden te raden. Lukt dat niet, zoek ze dan op in het woordenboek.
3. Vul de antwoordmogelijkheden één voor één in en kijk of je een goed lopende en inhoudelijk kloppende zin krijgt. Als je een signaalwoord moet invullen, let dan ook op het verband tussen de zinnen voor en na de open plek.

Slide 36 - Tekstslide

Op zoek naar verbanden? Tips...
- Staat de open plek aan het einde van de alinea? Dan zou een signaalwoord dat een opsommend verband aangeeft niet logisch zijn. Een signaalwoord dat een concluderend verband aangeeft (bref, pour conclure, donc) zou in dit geval logischer zijn.
- Staat de open plek na een zin waarin een bewering wordt gedaan? Dan zou het kunnen dat deze bewering door middel van een voorbeeld geïllustreerd wordt (par exemple, ainsi, comme) of dat er een uitleg wordt gegeven voor deze bewering (car, parce que, c'est pourquoi)

Slide 37 - Tekstslide