Schoonmaken Strux 2 H1

Schoonmaken
Schoonmaakmiddelen 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Schoonmaken
Schoonmaakmiddelen 

Slide 1 - Tekstslide

Regels bij schoonmaken
1. Werk van boven naar beneden
2. Werk van achter naar voren
3. Werk van droog naar nat
4. Werk van schoon naar vies
5. Eindig altijd met de vloer 

Slide 2 - Tekstslide

Juul maakt schoon van achter naar voren. Is dit goed?
A
nee
B
ja

Slide 3 - Quizvraag

Jeffrey gaat de badkamer schoonmaken. Wat maakt hij als eerste schoon?
A
Toilet
B
Wasbak
C
Vloer
D
Spiegel

Slide 4 - Quizvraag

Een gouden regel bij schoonmaken is:
werk van boven naar beneden
A
Waar
B
niet waar
C
Soms

Slide 5 - Quizvraag

Hoe moet je schoonmaakmiddelen gebruiken
A
Een klein beetje
B
Met een spons
C
Maakt niet uit
D
Volgens de instructies

Slide 6 - Quizvraag

Allesreiniger is een schoonmaakmiddel om
A
Sanitair mee schoon te maken
B
Om te vloer mee te dweilen
C
Interieur schoon te maken
D
de afwas mee af te wassen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is dit voor schoonmaakmiddel?
A
Allesreiniger
B
Chloor
C
Afwasmiddel
D
Ruitenreiniger

Slide 8 - Quizvraag

Wat is GEEN schoonmaakmiddel?
A
Allesreiniger
B
Sanitairreiniger
C
Alcohol
D
Schuurmiddel

Slide 9 - Quizvraag

Wat is dit voor schoonmaakmiddel?
A
Afwasmiddel
B
Schuurmiddel
C
Schoonmaakazijn
D
Allesreiniger

Slide 10 - Quizvraag

Hoe heet dit schoonmaakmiddel?
A
Allesreiniger
B
Afwasmiddel
C
Schoonmaakazijn
D
Schuurmiddel

Slide 11 - Quizvraag

Wat is geen huishoudelijke taak?
A
Stoffen
B
Stofzuigen
C
Tandenpoetsen
D
Moppen

Slide 12 - Quizvraag

Gevarensymbolen
  • Gevaarlijke stoffen zijn herkenbaar aan gevarensymbolen
  • Elk gevaar heeft zijn eigen symbool 

Als je werkt met gevaarlijke stoffen moet je jezelf beschermen

Slide 13 - Tekstslide

Wat betekent dit symbool?
A
Giftige stoffen
B
gevaar gezondheid
C
schadelijke of irriterende stoffen
D
gevaar milieu

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent dit symbool?
A
Niet in de wasbak doen
B
Alleen mengen met water
C
Niet mengen met andere middelen

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent dit symbool?
A
Let op: Botten in de grond
B
Let op: Gevaar
C
Let op: Giftig
D
Let op: Schadelijk

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent dit symbool?
A
Gevaar voor de gezondheid
B
Giftige stoffen
C
Gevaar voor het milieu
D
Schadelijke stoffen

Slide 17 - Quizvraag

Als je dit symbool ziet staan op een schoonmaakmiddel, waar moet je
dan op letten bij het gebruik?

A
Handschoenen gebruiken
B
Niet mengen met andere schoonmaakmiddelen
C
Niet buiten gebruiken, het is slecht voor het milieu
D
Niet inademen of op de huid laten komen

Slide 18 - Quizvraag

Als je dit symbool ziet staan op een schoonmaakmiddel, waar moet je
dan op letten bij het gebruik?

A
Handschoenen gebruiken
B
Niet mengen met andere schoonmaakmiddelen
C
Niet buiten gebruiken, het is slecht voor het milieu
D
Niet inademen

Slide 19 - Quizvraag

Als een schoonmaakmiddel schadelijk is voor het milieu wat voor symbool staat er dan op het product?
A
Allemaal afgestorven planten
B
Een grafsteen bij een boom
C
Een boom en een dood visje
D
Een ton met een gele sticker

Slide 20 - Quizvraag

Als een schoonmaakmiddel bijtend is wat voor symbool staat er dan op het product?
A
Reageerbuisjes
B
Een doodshoofd
C
Een handschoen
D
Een maatbeker

Slide 21 - Quizvraag

Waar staan de symbolen van een schoonmaakmiddel?
A
Op de dop
B
Op het etiket
C
Onder de verpakking
D
Op het schap in de winkel

Slide 22 - Quizvraag

Welke nieuwe woorden heb je geleerd tijdens deze lesson-up?

Slide 23 - Open vraag

Schoonmaken

Slide 24 - Woordweb

Oefening
Haal bij je docent een schoonmaakmiddel. 
Waar gebruik je dit schoonmaakmiddel voor? 
Welk gevarensymbool staat er op? 
Teken zelf een gevaren symbool.

Slide 25 - Tekstslide

Welk schoonmaakmiddel heb jij bekeken? Waar is het voor?

Slide 26 - Open vraag

Welk cijfer geef je deze les?

Slide 27 - Open vraag