2.1 Sparen en beleggen

Economie 
Hoofdstuk 2 - Omgaan met geld

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Economie 
Hoofdstuk 2 - Omgaan met geld

Slide 1 - Tekstslide

2.1 Sparen of beleggen? 
Sparen
  • Redenen om te sparen (= spaarmotieven)
Sparen:
het niet uitgeven van je geld
Sparen voor de rente
Sparen voor een bepaald doel
Sparen uit voorzorg

Slide 2 - Tekstslide

2.1 Sparen of beleggen? 
Sparen
  • Je ontvangt rente
  • Rentebedrag is afhankelijk van 
Rentepercentage
De hoogte van het spaargeld
De periode dat het geld op een spaarrekening staat
Rente:
een vergoeding voor iemand die zijn geld beschikbaar stelt aananderen

Slide 3 - Tekstslide

2.1 Sparen of beleggen 

  • Enkelvoudige rente 
  • -> je krijgt rente aan het einde van het jaar uitbetaald

Slide 4 - Tekstslide

Rekenen met enkelvoudige rente
  • Robert zet €1.500 op een spaardeposito
  • Hij ontvangt van de bank 1,5% rente
  • Hoeveel rente ontvangt hij na 1 jaar
  • Hoeveel rente ontvangt hij totaal na 3 jaar?
  • Wat is de formule?
Spaardeposito:
een spaarrekening waarop het geld voor een afgesproken periode vast staat tegen een vaste rente. De rente op een spaardeposito wordt gewoonlijk na iedere periode naar je betaalrekening overgemaakt. 
Vraag 15

Slide 5 - Tekstslide

Enkelvoudige rente
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Je krijgt 1% rente van de bank. Hoeveel euro rente krijg je aan het eind van jaar 1? 

  • bedrag : 100 x %
  • 1.000 : 100 x 1
  • 1.000 x 0,01 = € 10

Slide 6 - Tekstslide

Samengestelde rente
  • Samengestelde rente
  • -> de rente wordt bijgeschreven op je rekening
  • -> het jaar erna krijg je rente over je spaarbedrag en over de ontvangen rente ('rente op rente')
  • Let op! rente op een spaarrekening kan variabel zijn!!

Slide 7 - Tekstslide

Samengestelde rente
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Je krijgt 1% rente van de bank. Hoeveel euro rente krijg je aan het eind van jaar 2? 

  • (1.000 + 10) x 0,01 = € 10,10

Slide 8 - Tekstslide

Samengestelde rente
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Je krijgt 1% rente van de bank. Hoeveel euro rente heb je gekregen na 3 jaar als er sprake is van samengestelde rente?
  • 1.000 x 0,01 = € 10
  • (1.000 + 10) x 0,01 = € 10,10
  • (1.000 + 10 + 10,10) x 0,01 = € 10,20
  • 10 + 10,10 + 10,20 = € 30,30

Slide 9 - Tekstslide

Samengestelde rente
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Je krijgt 1% rente van de bank. Hoeveel euro rente heb je gekregen na 3 jaar als er sprake is van samengestelde rente?

  • 1.000 x (1 + 0,01)3 = € 1.030,30
  • 1.030,30 - 1.000 = € 30,30

Slide 10 - Tekstslide

2.1 Sparen of beleggen (deel 2)

Slide 11 - Tekstslide

  • Ipv sparen kun je ook beleggen
  • Je belegt je geld in iets waarvan je verwacht dat de waarde stijgt
  • Het risico is hoger, maar het kan zijn dat je meer verdient met aandelen dan met rente
  • Als het goed gaat met een bedrijf, stijgt de koers van een aandeel en wordt er dividend uitgekeerd
Dividend:
een winstuitkering van een bedrijf aan de houders van aandelen
2.2 Sparen of beleggen (deel 2)

Slide 12 - Tekstslide

Opbrengst aandelen:
Dividend, koersstijging (waardestijging) van een deel
Rendement obligaties:
Rente
Rendement
Opbrengst
Rendement spaarrekening:
Rente
2.2 Sparen of beleggen (deel 2)

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Jelte krijgt 1,5% rente over zijn spaargeld. Op 1 januari bedroeg zijn spaargeld €1.500. Hoeveel stond er op 31 december op zijn rekening?
A
€1.725
B
€1.650
C
€1.522,5
D
€1.522,50

Slide 15 - Quizvraag

Dividend en koerswinst zijn het rendement van
A
een spaarrekening
B
obligaties
C
aandelen

Slide 16 - Quizvraag

Het minste risico loop ik bij
A
obligaties
B
aandelen

Slide 17 - Quizvraag

Jelte krijgt 1,5% samengestelde rente over zijn spaargeld. Op 1 januari 2015 bedroeg zijn spaargeld €1.500. Hoeveel stond er op 31 december 2017 op zijn rekening?
A
€2.281,31
B
€1.545,34
C
€1.568,52

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een gevolg van lagere spaarrentes?
A
Mensen gaan minder uitgeven
B
Mensen gaan minder sparen
C
Mensen gaan minder lenen
D
Mensen gaan meer uitgeven

Slide 19 - Quizvraag

Aan het werk!
maken paragraaf 2.1 
opdracht 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 13, 16, 17 en 19

Slide 20 - Tekstslide