Herhaling 1e Tentamen 4TL - Waarover willen jullie nog extra uitleg?

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Productiefactoren worden beloond:


1   kapitaal                              rente
2   arbeid                                 loon   
3   natuur                                pacht (huur)
4   ondernemerschap      winst


Slide 2 - Tekstslide

Brutowinstmarge
Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs

Brutowinstmarge: het bedrag dat je optelt bij de inkoopprijs om de verkoopprijs te berekenen. Een deel daarvan gaat op aan bedrijfskosten.

  • Bijvoorbeeld: 
  • Inkoopprijs t-shirt = €20,-
  • Brutowinstmarge = 50%
  • Verkoopprijs = €30,-

Slide 3 - Tekstslide

Consumentenprijs

verkoopprijs + btw = consumentenprijs

100%                + 21% = 121%


De consumentenprijs is de prijs die jij betaalt voor een product in de winkel.

Slide 4 - Tekstslide

MVO

Maatschappelijk verantwoord ondernemen
  • bedrijven houden zoveel mogelijk rekening met de gevolgen van de productie voor mens en milieu

Slide 5 - Tekstslide

Produceren heeft gevolgen
Maatschappelijke opbrengsten, denk aan werkgelegenheid en welvaart.

Maatschappelijke kosten, denk aan de gevolgen voor het milieu.


Slide 6 - Tekstslide

Restwaarde en afschrijving   

Kapitaalgoederen = kassa's, kledingrekken, etc.   

Overgebleven waarde = restwaarde   

Waardevermindering = afschrijving     


De formule voor afschrijving per jaar:   

Aanschafprijs nieuwe kapitaalgoed - Restwaarde
 -------------------------------------------------------         
Aantal gebruiksjaren (= economische levensduur)
Roberto heeft nu een auto van €10.000

Over 4 jaar wil hij een nieuwe auto kopen en die kost €20.000. 

Voor zijn oude auto ontvangt hij nog €5000.

Bereken de afschrijving per jaar.

  • €20.000 - €5.000
  • --------------------- = €3.750 per jaar
  •                4

Hoe doe je dat met een afschrijving per maand?

  • €20.000 - €5.000 
  • --------------------- = €312,50 per maand               
  •               (4x12 = 48)

Slide 7 - Tekstslide

Van omzet naar nettoresultaat

-Afzet:  aantal verkochte producten

-Omzet:  geld dat binnenkomt uit de verkoop (EXCLUSIEF BTW)

WINSTBEREKENING:

Afzet  x verkoopprijs  =                                                                         Omzet

Afzet x inkoopprijs  =                                                                             Inkoopwaarde -

                                                                                                                          BRUTORESULTAAT

(huurpand, elektriciteit, personeelskosten) =                        Bedrijfskosten -

                                                                                                                         NETTORESULTAAT

                                                            





Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeldsom

Van een winkel zijn over 2016 de volgende gegevens bekend:

-afzet 3000 stuks.
-Gemiddelde inkoopprijs per stuk is € 35,-
-Gemiddelde verkoopprijs per stuk is € 75,-
-Loonkosten waren € 30.000,-
-Overige kosten € 25.000


Vraag:

Bereken de bruto- en nettowinst! (ALTIJD EXCLUSIEF BTW!)







Slide 9 - Tekstslide

Uitwerking

3000 x 75,-          =  € 225.000,- 

3000 x 35,-          =  € 105.000,-     -

BRUTOWINST     =  € 120.000,- 

Bedrijfskosten  =  €   55.000,-      -

NETTOWINST     =  €   65.000,-

Slide 10 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
Er werken veel mensen aan een bepaald product gedurende het productieproces. In een kledingfabriek werken bijvoorbeeld veel naaisters. De ene persoon kan sneller/meer naaien dan een ander en heeft daarom een hogere arbeidsproductiviteit.

= De productie per persoon, in een bepaalde tijd.

Slide 11 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
Productie per persoon in een bepaalde tijd



Slide 12 - Tekstslide

Tips vraag B

Hoeveel btw ontvangen over omzet? 
----------------    -
Hoeveel BTW ontvangen?

Slide 13 - Tekstslide

a Brutowinst = € 138.000 – € 84.000 = € 54.000.
  Nettowinst = € 54.000 – € 43.500 = € 10.500.
 
b Bij de verkoop ntvangen btw 0,06 × € 138.000 = € 8.280.
  Bij de inkoop betaalde btw 0,06 × € 84.000 = € 5.040.
  Over de bedrijfskosten betaalde btw 0,21 × € 43.500 = € 9.135.
  In totaal betaalde btw = € 5.040 + € 9.135 = € 14.175
  Het verschil is € 8.280 – € 14.175 = € 5.895.

 c De groothandel krijgt dit van de Belastingdienst terug.

Slide 14 - Tekstslide

Vraag & aanbod
1. Vraag naar producten ↓       →      prijs ↓

2. Vraag naar producten ↑      →      prijs ↑

3. Aanbod van producten ↓   →       prijs ↑

4. Aanbod van producten ↑   →       prijs ↓

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

  • Evenwichtsprijs

    • Evenwichtshoeveelheid
    De prijs waarbij vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn
    Het aantal producten dat gevraagd en aangeboden wordt bij de evenwichtsprijs

    Slide 17 - Tekstslide

    Evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid?

    Slide 18 - Tekstslide

    Waarom heeft de vraaglijn een dalend verloop?

    Waarom heeft de aanbodlijn een stijgend verloop?


    Slide 19 - Tekstslide

    Slide 20 - Tekstslide

    Marktaandeel
    De omzet of afzet van een bedrijf uitgedrukt als percentage van de totale omzet of afzet van de productgroep.

    Formule = (wat : waarvan) x 100%

    Slide 21 - Tekstslide

    Ondernemingsvormen
    • eenmanszaak
    • zelfstandige zonder personeel (zzp-er)
    • vennootschap onder firma (vof)
    • besloten vennootschap (bv)
    • naamloze vennootschap (nv)
    • stichting

    Slide 22 - Tekstslide

    Eenmanszaak
    Er is één eigenaar die zelf de leiding heeft. De eigenaar kan wel
    personeel in dienst hebben.

    Let op: 1 persoon kan ook een bv oprichten

    Slide 23 - Tekstslide

    Zzp-er
    Iemand die werkt zelfstandig, heeft dus een eigen onderneming. Een zzp-er heeft geen personeel en betaalt inkomstenbelasting over de winst.

    Slide 24 - Tekstslide

    V.o.f.
    Vennootschap onder firma: er zijn twee of meer eigenaren (vennoten of firmanten) die samen de leiding hebben.

    Slide 25 - Tekstslide

    kenmerken eenmanszaak en v.o.f.
    Voor de eigenaren van een eenmanszaak en v.o.f. is de winst hun inkomen. Daarover betalen zij inkomstenbelasting. Dat is een belasting die iedereen over zijn privé-inkomen
    moet betalen.

    Bij verlies zijn de eigenaren ook privé aansprakelijk.

    Slide 26 - Tekstslide

    BV en NV
    Een bv (= besloten vennootschap) en een nv (= naamloze vennootschap) zijn ondernemingsvormen waarbij het privégeld van de eigenaren en het geld van de onderneming strikt van elkaar gescheiden zijn. De eigenaren zijn aandeelhouders.

    Over de winst wordt vennootschapsbelasting betaald.
    De aandeelhouders krijgen dividend als er wzAinst gemaakt wordt.
    Let op:  1 persoon kan ook een bv oprichten.

    Slide 27 - Tekstslide

    Stichting
    • Niet-commerciële rechtsvorm;
    • Opgericht op een bepaald doel te verwezenlijken;
    • Geleid door bestuur en krijgen daar geen geld voor;
    • Bestuur is niet privé aansprakelijk;
    • Inkomstenbron: Donaties en subsidies;
    • Als de stichting geld over heeft dan moet dit gebruikt worden voor het doel.

    Slide 28 - Tekstslide

    Samenvatting (1)
    Eenmanszaak

    • 1 eigenaar die zelf de leiding heeft
    • Kan personeel hebben
    • Schulden evt betalen met privégeld
    Vof (Vennootschap onder firma)
    • 2 of meer eigenaren (vennoten)
    • Kan personeel hebben
    • Schulden evt betalen met privégeld 
    Zzp'er (zelfstandige zonder personeel)
    • 1 eigenaar                                                   
    • Kan geen personeel hebben
    • Schulden evt betalen met privégeld
    Voordelen:
    • Samen meer geld inbrengen
    • Taken verdelen
    • Bedrijf gaat door als één van de vennoten ziek wordt

    Slide 29 - Tekstslide

    Sociale verzekeringen
    • Je werkgever houdt premie in op je loon
    • Doel: verlies van inkomen beperken

    1. Werknemersverzekeringen                                                                                                   
    2. Volksverzekeringen
    Voor mensen die in loondienst werken of gewerkt hebben (voorbeelden WW en WIA)
    Voor alle inwoners van Nederland (bijvoorbeeld AOW en ANW)
    De hoogte van de uitkering van de werknemersverzekeringen
    hangt af van wat je verdiende

    Slide 30 - Tekstslide

    formule arbeidsparticipatie

    Beroepsgeschikte bevolking (= werkenden + werklozen die willen werken)
    -----------------------------------------------------------------------------                            x 100
    Totale beroepsbevolking

    Slide 31 - Tekstslide

    Toename werkgelegenheid

    Slide 32 - Tekstslide

    UWV
    •  Arbeidsbemiddeling
    •  Regelen uitkering
    •  Registratie (verborgen/ geregistreerde werkloosheid)
    •  Doorsturen naar andere instanties

    Slide 33 - Tekstslide

    Productiesectoren
    Primaire
    Landbouw, mijnbouw en visserij.
    Secundaire
    Industrie & bouw
    Tertiaire
    Commerciële dienstverlening (bijv. kapper, marktkoopman, winkels en horeca) 

    Winst als doelstelling
    Quartaire
    Niet-commerciële instellingen (bijv. leraar, politieman, arts en brandweer)

    Hoeft geen winst te maken

    Slide 34 - Tekstslide

    Soorten werkloosheid
    1. Conjucturele werkloosheid
    2. Structurele werkloosheid
    3. Seizoenswerkeloosheid
    4. Regionale werkloosheid
    5. Frictiewerkloosheid

    Slide 35 - Tekstslide

    Conjuncturele werkloosheid

    • Tijdelijk
    • oorzaak: daling van lonen en/of export

    Slide 36 - Tekstslide

    Structurele werkloosheid (1)
    • Blijvend

    Slide 37 - Tekstslide

    Seizoenswerkloosheid
    • Tijdelijk (kan tegelijkertijd met conjuncturele en structurele)
    Voorbeelden
    IJsverkoper in de winter
    Skileraar in de zomer
    Strandtent in de winter

    Slide 38 - Tekstslide

    Regionale werkloosheid
    • Verschil tussen regio's
    • Kan tegelijkertijd met conjuncturele en structurele
    regionale werkloosheid 2017
    Werkloosheid die in bepaalde gebieden van het land hoger is dan gemiddeld in het land.

    Slide 39 - Tekstslide

    Frictiewerkloosheid
    • Kortdurend
    • Kan tegelijkertijd met conjuncturele en structurele
    • Studie → baan
    • Baan → andere baan

    Slide 40 - Tekstslide