spelling met en zonder -n

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Van alle(n) studenten hebben vele(n) een voldoende gehaald voor hun toets.
A
alle, velen
B
allen, vele
C
alle, vele
D
allen, velen

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Van die struiken wil ik er wel enkele(n) in mijn tuin.
A
enkelen
B
enkele

Slide 6 - Quizvraag

Die broers maken altijd ruzie en meestal hebben ze beide(n) schuld
A
beide
B
beiden

Slide 7 - Quizvraag

Die broers hebben altijd ruzie en meestal hebben beide(n) schuld.
A
beide
B
beiden

Slide 8 - Quizvraag

In onze kast staan de oudste(n) dropjes voor de nieuwste(n)
A
oudste, nieuwste
B
oudsten, nieuwste
C
oudste, nieuwsten
D
oudsten, nieuwsten

Slide 9 - Quizvraag

Koop een Lavamat-wasmachine: van de beste(n) de goedkoopste(n)
A
beste, goedkoopste
B
besten, goedkoopste
C
beste, goedkoopsten
D
besten, goedkoopsten

Slide 10 - Quizvraag

Hebben bejaarde(n) mensen minder slaap nodige dan jeugdige(n)
A
bejaarde, jeugdige
B
bejaarden, jeugdige
C
bejaarde, jeugdigen
D
bejaarden, jeugdigen

Slide 11 - Quizvraag

Op de receptie genoten de aanwezige(n) van een heerlijke versnapering.
A
aanwezige
B
aanwezigen

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

CONGRUENTIE
Onderwerp en persoonsvorm moeten gelijk zijn in getal.

Dus als het onderwerp enkelvoudig is, moet de persoonsvorm ook enkelvoudig zijn. En als het onderwerp meervoudig is, moet de persoonsvorm ook meervoudig zijn.

Gelijkheid in getal noemen we congruentie.

Slide 14 - Tekstslide

CONGRUENTIEFOUTEN
We noemen dit ook wel INCONGRUENTIE.
Incongruentie betekent niet gelijk of niet passend. 
Dat wil zeggen dat het getal (ev/mv) van het onderwerp en de persoonsvorm niet gelijk zijn. 
Dit komt vaak voor bij onderwerpen die voor ons gevoel meervoud zijn, maar taalkundig enkelvoud. 


Slide 15 - Tekstslide

Wat is goed / congruent?
A
De kudde koeien staan in de wei
B
De kudde koeien staat in de wei

Slide 16 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Een groep wielrenners viel vlak voor de finish
B
Een groep wielrenners vielen vlak voor de finish

Slide 17 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Men zien door de bomen het bos niet meer
B
Men ziet door de bomen het bos niet meer

Slide 18 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Er stonden nog drie pakken rijst in de voorraadkamer
B
Er stond nog drie pakken rijst in de voorraadkamer

Slide 19 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Twintigduizend mensen bezocht het festival
B
Twintigduizend mensen bezochten het festival

Slide 20 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Een partij sportschoenen spoelde aan op het strand
B
Een partij sportschoenen spoelden aan op het strand

Slide 21 - Quizvraag

Theorie foutieve beknopte bijzin
Je kunt met een beknopte bijzin gemakkelijk een fout maken, wanneer je het verzwegen onderwerp uit het oog verliest.
Na het probleem te hebben besproken, kwam de tram aanrijden.  Uit de hoofdzin blijkt dat de tram het onderwerp is. Dat moet ook het verzwegen onderwerp in de beknopte bijzin zijn. En dat is in de eerste zin niet het geval: een tram bespreekt geen problemen. Die zin is dus grammaticaal fout.

Slide 22 - Tekstslide

Liggend op zijn badmat las Achmad zijn dagblad.
A
goede beknopte bijzin
B
foutieve beknopte bijzin

Slide 23 - Quizvraag

Bij school aangekomen, bleken zijn boeken nog thuis te liggen.
A
goede bijzin
B
foutieve beknopte bijzin

Slide 24 - Quizvraag

Op onze vakantiebestemming aangekomen, vielen de mussen van het dak.
A
goede bijzin
B
foutieve beknopte bijzin

Slide 25 - Quizvraag

HAVO
Formuleren Hoofdstuk 6: Incongruentie blz. 255
maken: opdr.1 en 2
Formuleren H3 foutieve beknopte bijzin oefenboek blz. 55
maken: opdr 1t/m4
Spelling H2 met of zonder -n oefenboek blz. 37
maken: opdr. 1 t/m6
Werkwoordspelling oefenen komt in de toets

Slide 26 - Tekstslide

VWO
Formuleren Hoofdstuk 6: Incongruentie blz. 255
maken: opdr.1 en 2
Formuleren H3 foutieve beknopte bijzin oefenboek blz. 55
maken: opdr 1t/m4
Spelling H2 met of zonder -n oefenboek blz. 37
maken: opdr. 1 t/m6
Werkwoordspelling oefenen komt in de toets

Slide 27 - Tekstslide