Herhaling 2vc woordsoorten

GRAMMATICA
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

GRAMMATICA

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les weet je (weer) hoe je woordsoorten moet benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

woordsoorten

Slide 3 - Woordweb

Ken jij ze allemaal?

Slide 4 - Tekstslide

Wederkerig vnw (wedig.vnw)
Verwijst terug naar een groep (weder=terug)

Leer uit je hoofd:
  • elkaar, mekaar, elkander

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdtelwoord (bep/onbep.htw)
Geeft een hoeveelheid aan.

Bepaald: duidelijke hoeveelheid
  • één, beide, achttien, vierhonderd, achtenzestigduizend
Onbepaald: onduidelijke hoeveelheid
  • enkele, veel, weinig, minst, verschillende

Slide 6 - Tekstslide

Rangtelwoord (bep/onbep.rtw)
Geeft een positie aan.

Bepaald: duidelijke positie
  • eerste, vierde, duizendste
Onbepaald: onduidelijke positie
  • laatste,  middelste, hoeveelste, zoveelste

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsel (vz)
Geeft een positie aan. 
Truc: kan je voor 'de kast' of 'het feest' zetten.
  • Tijdens, onder, boven, achter, volgens

Slide 8 - Tekstslide

Bijwoord (bw)
Zegt iets over:
  • een ww: ik loop hard
  • een bw: ik loop ontzettend hard
  • een bn: de super knappe jongen
  • een plaats/tijd: daar moet je morgen naartoe gaan

Tip: blijft vaak over (net zoals de bwb).

Slide 9 - Tekstslide

Voegwoord (ns/os.vgw)
Koppelt twee zinnen aan elkaar.
Nevenschikkend voegwoord: twee dezelfde soorten zinnen  (hoofd-hoofd)
  • Ik pak morgen de bus, want ik wil niet natregenen.
  • Ik heb er veel zin in, maar ik hoop dat we niet hoeven te hoelahoepen.

Onderschikkend voegwoord: twee verschillende soorten zinnen (hoofd-bij)
  • De meester zegt dat hij altijd snel nakijkt.
  • Als alle leerlingen stil zijn, krijgen ze een snoepje.

Slide 10 - Tekstslide

Tussenwerpsel (tw)
Een uitroep.

, ruim je troep eens op!
Oeps, ik heb mijn huiswerk niet gemaakt.
'Kukelekuu,' kraaide de haan in de vroege morgen.

Slide 11 - Tekstslide


A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
bw
D
vz

Slide 12 - Quizvraag


A
hww
B
kww
C
zww
D
bn

Slide 13 - Quizvraag


A
bn
B
bw
C
vz
D
blw

Slide 14 - Quizvraag


A
bn
B
bw
C
vz
D
blw

Slide 15 - Quizvraag


A
bn
B
bw
C
vz
D
blw

Slide 16 - Quizvraag


A
bn
B
zn
C
vz
D
blw

Slide 17 - Quizvraag


A
bn
B
zn
C
bez.vnw
D
pers.vnw

Slide 18 - Quizvraag


A
hww
B
kww
C
zww
D
bw

Slide 19 - Quizvraag


A
onbep.vnw
B
vz
C
tw
D
bw

Slide 20 - Quizvraag


A
ns.vgw
B
os.vgw
C
onbep.vnw
D
bw

Slide 21 - Quizvraag


A
bn
B
bw
C
zn
D
bep.hoofdtelw

Slide 22 - Quizvraag


A
bn
B
bw
C
zn
D
bep.hoofdtelw

Slide 23 - Quizvraag


A
aanw.vnw
B
tw
C
bw
D
blw

Slide 24 - Quizvraag


A
hww
B
kww
C
zww
D
ns.vgw

Slide 25 - Quizvraag


A
hww
B
kww
C
zww
D
ns.vgw

Slide 26 - Quizvraag


A
hww
B
kww
C
zww
D
ns.vgw

Slide 27 - Quizvraag


A
bep.hoofdtw
B
onbep.hoofdtw
C
bep.rangtw
D
onbep.rangtw

Slide 28 - Quizvraag


A
bw
B
wed.vnw
C
pers.vnw
D
wedig.vnw

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide