H5 Pythagoras - feitentest

• Wiskunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Feitentest
 H5 De stelling van Pythagoras

2 vwo

Aan de slag

Hierna volgen 17 vragen over H5. 

Je hoeft nergens te rekenen, het test je algemene feitenkennis over H5. 

Op het eind nog 2 vragen over hoe goed je het hoofdstuk beheerst en waar je nog vragen over hebt. 

In welk soort driehoek kun je de stelling van Pythagoras toepassen?

1. gelijkbenige driehoek
2. gelijkzijdige driehoek
3. rechthoekige driehoek
4. elk soort driehoek

Sleep het juiste antwoord naar de stelling

De stelling van Pythagoras.
In elke rechthoekige driehoek geldt:

rechthoekszijde + rechthoekszijde = schuine zijde

rechthoekszijde² + rechthoekszijde² = schuine zijde²

Zijde AC is een

1. Rechthoekszijde
2. Schuine zijde

Is QR een rechthoekszijde?

1. Ja
2. Nee

In een rechthoekige driehoek
I. Is de overstaande zijde van de rechte hoek een rechthoekszijde
II. Geldt de stelling van Pythagoras

1. Stelling I is waar Stelling II is waar
2. Stelling I is waar Stelling II is niet waar
3. Stelling I is niet waar Stelling II is waar
4. Stelling I is niet waar Stelling II is niet waar

welke zijden zijn de rechtshoekzijden in deze driehoek?

1. PQ en QR
2. PR en QR
3. PQ en PR

Wat is de stelling van Pythagoras voor deze driehoek?

1. PQ​2​​+QR​2​​=PR​2​​
2. PQ​2​​+PR​2​​=QR​2​​
3. PR​2​​+QR​2​​=PQ​2​​
4. PR​2​​+PQ​2​​=QR​2​​

Leg uit wat je moet doen als je een rechthoekszijde gaat berekenen

Met de omgekeerde stelling van Pythagoras kan je:

1. Nagaan of een driehoek rechthoekig is
2. Een rechthoekszijde uitrekenen
3. De omgekeerde stelling bestaat niet

Zet het werkschema in de juiste volgorde

1

2

3

4

Maak een schets van de situatie

Bereken de gevraagde lengte met de stelling van Pythagoras

Zoek rechthoekige driehoeken. Teken zo nodig hulplijnen

Verwerk de gegevens in de schets en zet letters bij belangrijke punten

Bij een doorsnede:
I. zijn de randen in elk zijvlak van evenwijdige doorsneden evenwijdig
II. Van elke doorsnede zijn de randen in evenwijdige zijvlakken niet evenwijdig

1. Stelling I is waar Stelling II is waar
2. Stelling I is niet waar Stelling II is niet waar
3. Stelling I is waar Stelling II is niet waar
4. Stelling I is niet waar Stelling II is waar

Welke lijn is een
lichaamsdiagonaal?

1. AB
2. AG
3. AF
4. BD

Hoe heet de blauwe doorsnede?

1. ACEG
2. ACGE
3. diagonaalvlak
4. lichaamsdiagonaal

in welk diagonaalvlak ligt lichaamsdiagonaal CE?

1. BDHF
2. ABGH
3. ACGE

benoem de lichaamsdiagonaal in het diagonaalvlak

1. AF
2. BH
3. CE
4. BG

Omschrijf de uitgebreide stelling van Pythagoras

Wat is de bach-stelling in de driehoek hiernaast.

1. AB*CD=AC*BC
2. AB*AC=CD*BC
3. AC*CD=AB*BC

Op een schaal van 1 t/m 10. Hoe goed beheers je dit hoofdstuk

010

Welk(e) onderdeel/onderdelen van dit hoofdstuk vind je nog lastig?