4TL H5

Hoofdstuk 5
Hoe werkt de overheid?
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5
Hoe werkt de overheid?

Slide 1 - Tekstslide

Waarom bestaan collectieve goederen?
  • Zijn voor iedereen van belang, bijvoorbeeld politie
  • Overheid wil de kwaliteit bewaken, bijvoorbeeld rechtspraak
  • Voor sommige voorzieningen kun je mensen niet apart laten betalen, bijvoorbeeld dijken en straatverlichting
  • Voorzieningen moeten voor iedereen betaalbaar blijven, bijvoorbeeld onderwijs

Slide 2 - Tekstslide

Particuliere sector

Slide 3 - Tekstslide


Collectieve sectoroverheid en sociale zekerheidinstellingen



Collectieve sector

Slide 4 - Tekstslide


Collectieve sector =

overheid en sociale zekerheidinstellingen

  • geen winstdoel


Particuliere sector =

bedrijven en burgers

  • winstdoel


Collectieve en particuliere sector

Slide 5 - Tekstslide

Marktwerking

Slide 6 - Tekstslide

Subsidie
Subsidie:
  • Geld van de overheid voor consument of bedrijven.
  • Gewenst gedrag stimuleren.

Slide 7 - Tekstslide

Accijnzen
Accijns = Prijsverhoging om gedrag te verminderen
  • Sigaretten
  • Alcohol
  • Brandstof

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen subsidie en accijns?

Slide 9 - Open vraag

Donderdag 27 november
- De overheid en de economie
- BBP
- Opdrachten 5.2 maken
- Actieve opdracht
- Rekenopdracht 1 t/m 8 

Slide 10 - Tekstslide

Planeconomie
Planeconomie
De overheid bepaalt de productie:
  • wat 
  • hoeveel
  • door wie
  • tegen welke prijs
(Noord-korea)
Geen marktwerking.





Slide 11 - Tekstslide

Vrijemarkteconomie
  • Vraag & aanbod bepalen de prijs
  • De overheid grijpt niet in met regels/wetten
  • V.S. lijkt hier op 

Vrijemarkteconomie is nergens helemaal aanwezig; overal is er wel een overheid die maatregelen neemt.

Slide 12 - Tekstslide

Sociale markteconomie
  Taken van de overheid
  • zorgen voor veiligheid (politie en leger)
  • gezondheidszorg (ziekenhuizen)
  • sociale zekerheid (uitkeringen)
  • zorgen voor volkshuisvesting (wonen)
  • zorgen voor onderwijs


Slide 13 - Tekstslide

Adviseurs van de overheid
De overheid kan bij het maken van keuzes op economisch gebied informatie en/of advies krijgen van:

  •  CBS


  •  CPB


  •  SER


Slide 14 - Tekstslide

Bruto binnenlands product 
BBP: Bruto binnenlands product = de waarde van alle producten die in een land geproduceerd worden


Slide 15 - Tekstslide

Krimp, recessie en depressie
Krimp         = negatieve economische groei (het BBP daalt)
Recessie   = de economie krimpt 2 opeenvolgende kwartalen
Economische  crisis = langdurige recessie

Slide 16 - Tekstslide

BBP Luxemburg: $ 70 miljard
Aantal inwoners: 600.000 inwoners
> Bereken het bbp per hoofd

Slide 17 - Open vraag

Een land heeft 36 miljoen inwoners. Het BBP is €587 miljard.
Bereken het BBP per hoofd van de bevolking.

Slide 18 - Open vraag

Vorig jaar was het BBP van NL €820 miljard. Dit jaar krimpt de economie met 3,8%.
Bereken het BBP voor dit jaar.

Slide 19 - Open vraag

Voor zijn pensionering verdiende Klaas €2.987,- per maand. Nu krijg hij €883,67 AOW en €1.109 aanvullend pensioen.

Bereken met hoeveel procent zijn inkomen na zijn pensionering is gedaald.

Slide 20 - Open vraag

Vrijemarkteconomie
A
De overheid grijpt in en bepaalt regels.
B
De overheid bepaalt wat er wordt geproduceerd.
C
De marktwerking bepaalt de prijs.
D
De overheid grijpt niet in.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een planeconomie?
A
De overheid bepaalt wat bedrijven produceren
B
Bedrijven bepalen zelf wat er geproduceerd wordt
C
Hulpmiddelen die je nodig hebt om te produceren
D
Een planeconomie heeft nooit bestaan

Slide 22 - Quizvraag

Maandag 1 december
Solidariteit
Sociale voorzieningen
Maken opdrachten 5.3
Rekenopdrachten tm 8 afmaken

Slide 23 - Tekstslide

Solidariteitsbeginsel

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeelden van regels/ wetten die uitgaan van solidariteitsbeginsel:
  • Sociale verzekeringen
  • Huurtoeslag
  • Zorgtoeslag 
Solidariteitsbeginsel

Slide 25 - Tekstslide

Stelling:

“Solidariteit gaat alleen over geld geven.”

Slide 26 - Tekstslide

Stelling:

“Je kunt solidariteit ook tonen in kleine dagelijkse dingen.”

Slide 27 - Tekstslide

sociale verzekeringen

Bij de sociale verzekeringen hebben we:
  • Werknemersverzekeringen
  • Volksverzekeringen

Slide 28 - Tekstslide

Sociale voorzieningen
betaald met belastinggeld
Voorbeelden:
  • bijstandsuitkering
  • huurtoeslag
  • zorgtoeslag

Sociale verzekeringen                  Sociale voorzieningen =  Sociale zekerheid



Slide 29 - Tekstslide

Sociaal minimum
In Nederland krijgt iedereen het sociaal minimum. 
Dit is het geldbedrag wat je minimaal moet hebben om te leven.

Als je onder het sociaal minimum zit, dan wordt het aangevuld met een bijstandsuitkering.

Slide 30 - Tekstslide

Leven rond het sociaal minimum

Slide 31 - Tekstslide

Verzorgingsstaat
Een land als Nederland dat veel geld uitgeeft aan uitkeringen, gezondheidszorg, woningbouw en onderwijs heet een verzorgingsstaat.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Donderdag 4 december
  • Planning tot de toetsweek
  • Paragraaf 5.4
  • Miljoenennota en rijksbegroting
  • Opdrachten paragraaf 5.4
  • Rekenopdracht 9 t/m 14 maken
  • Miljoenennota BINGO

Slide 35 - Tekstslide

Planning tot de toetsweek
Week 49
Paragraaf 5.4
Week 50
Herhaling H4 & H5 en paragraaf 6.1
Week 51
Paragraaf 6.2 en 6.3
Week 52 & 1
Vakantie
Week 2 
Paragraaf 6.3 en 6.4
Week 3
Herhaling H4, H5 en H6 + oefenexamen
Week 4
Herhaling + start toetsweek

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Rijksbegroting:
overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van de rijksoverheid voor komend jaar.

De rijksbegroting wordt op Prinsjesdag gepresenteerd samen met de miljoenennota. Dit is de
toelichting op de rijksbegroting.


De Tweede en daarna de Eerste kamer moeten de rijksbegroting goedkeuren.

Slide 38 - Tekstslide

Inkomsten van het rijk


De belangrijkste inkomsten van het rijk zijn:
belastingen:
  • Kostprijsverhogende belastingen (indirecte belastingen)
  • Belastingen op inkomen, winst en vermogen (directe belastingen).

Andere inkomsten van het Rijk de niet-belastingontvangsten, zoals aardgasbaten, winst uit staatsbedrijven en boetes.

Slide 39 - Tekstslide

Staatsschuld
  • een begrotingstekort = toename staatsschuld

  • een begrotingsoverschot = afname staatschuld

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide





De overheidsfinanciën
De miljoenennota
Miljoenennota

Slide 42 - Tekstslide

OZB (onroerendezaakbelasting)
Aan de gemeente moet je OZB betalen als je een koopwoning hebt.
De OZB is een (klein) percentage over de WOZ - waarde. 
Hoe meer je huis waard is hoe meer belasting je moet betalen. 


Slide 43 - Tekstslide