Les 1.7 Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

E-mail

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen

Na deze les....

  1. heb je geoefend met vervoegingen tegenwoordige tijd 
  2. heb je kennis van vervoegingen verleden tijd en 't sexy fokschaap
  3. heb je geoefend met vervoegingen verleden tijd
  4. weet je wat de voltooide tijd is

Werkwoordspelling is een vak op scholen en wordt toegepast bij (zakelijke) teksten zoals informatiebrieven, e-mails naar ouders en collega's. Werkwoordspelling draagt bij aan de professionaliteit van je organisatie.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Hoe vind je de persoonsvorm?

Twee manieren. 

Manier 1:  Maak de zin vragend. 
De persoonsvorm komt vooraan te staan. ​

Ik woon in de mooiste stad van Nederland.​
Woon ik in de mooiste stad van Nederland?






Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
Manier 2:  Zet de zin in een andere tijd.
Het woord dat in de zin van tijd verandert is de persoonsvorm.​


Ik loop naar school​
Ik liep naar school

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?
Zij neemt de chips mee.
A
neemt
B
chips
C
zij
D
de

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?
Vandaag ben ik naar mijn werk geweest.
A
vandaag
B
ben
C
ik
D
werk

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik- vorm: meestal hele werkwoord -en:
Werkwoord | ik-vorm
dansen         -      dans
leiden            -        leid
lopen             -       loop
leven             -        leef

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg volgens schema
dansen: ik dans
                  jij danst
                  hij danst
                  wij dansen


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- werken
- houden
- blijven

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hij .... (houden) van zijn werk.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

je en jij 
Hoe je de jij- vorm in de tegenwoordige tijd schrijft, hangt af van de plek van het werkwoord in de zin:​



> werkwoord achter ‘jij’ of ‘je’:  ik-vorm + t​
Jij loopt altijd door   |      Jij wordt later boer

> werkwoord voor ‘jij’ of ‘je’ (jij/je onderwerp):       ik-vorm 
Loop jij altijd door?  |      Word jij later boer?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

....(scoren) je broer wel eens een doelpunt?
A
Scoor
B
Scoort

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je ..... (bieden) haar geen kans.
A
bied
B
biedt

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

jij/je geen onderwerp
Soms staat ‘je’ achter de pv, maar is het ondw niet ‘je’. ​

‘Je’ wordt in dat geval gebruikt om een bezit aan te geven. Je schrijft dan de ik-vorm + t. 
> Houd jij van geitenmelk?
> Houdt je zus van geitenmelk?
Tip: Vervang de pv door lopen of smurfen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke en sterke werkwoorden (persoonsvorm verleden tijd)
Voor werkwoord vervoegen in verleden tijd vraag je je 2 dingen af:
  1. Is het werkwoord sterk of zwak?
  2. Wat is de ik-vorm van het werkwoord?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn geen regels voor sterke werkwoorden. Deze leer je of zoek je op in een woordenboek.
Welke ken je allemaal? Deel met de buren!

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Video

Deze slide heeft geen instructies

 Je kunt het T a X i K o F S C H i P gebruiken om te bepalen of een zwak werkwoord in de verleden tijd op te(n) of de(n) eindigt.
1. Neem het hele werkwoord en haal daar en vanaf. Dit heet de stam van het werkwoord
2. Is de laatste letter een T X K F S C H P?
     Dan komt er altijd te(n) achter de ik-vorm.
Voorbeeld: bewerken > ik bewerk > wij bewerkten
3. Is de laatste letter geen T X K F S C H P?
     Dan komt er altijd de(n) achter de ik-vorm.
Voorbeeld: twitteren > ik twitter > wij twitterden

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (verhuizen) naar een andere plaats.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Het vliegtuig (zweven) boven de stad.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
beschermd
B
beschermt

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Ik heb (schaatsen).

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag 
Werkblad werkwoorden gemengd

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies