Grammatica 1 en 2 Blink

Grammatica 1 & 2
- Wat moet je kennen en kunnen?;
- Let goed op! Verschil woordsoorten en zinsdelen;
- Voorbereiden.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 1 & 2
- Wat moet je kennen en kunnen?;
- Let goed op! Verschil woordsoorten en zinsdelen;
- Voorbereiden.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

woordsoorten

- lidwoord;
- bijvoeglijk naamwoord;
- zelfstandig naamwoord;
- zelfstandig werkwoord;
- hulpwerkwoord.

zinsdelen

- persoonsvorm;
- zinsdeel;
- werkwoordelijk gezegde;
- onderwerp;
- lijdend voorwerp.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten: het lidwoord
- lidwoord: de, het, een 


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het zelfstandig naamwoord
  • dingen;
  • dieren;
  • mensen, 
  • (merk)namen;
  • aardrijkskundige namen;
  • maanden;
  • dagen; 
  • abstracte zaken zoals liefde, vrede;
  • je kunt er vaak een lidwoord voor zetten.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het bijvoeglijknaamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig
naamwoord.
Het bijvoeglijk naamwoord geeft een eigenschap of
waardering van het zelfstandig naamwoord aan. 

  • eigenschappen van dingen aan zoals : kleuren, vormen,
       formaten, materialen enz.: groen, rond, klein, gouden.
  • waardering: mooi, vreselijk, lief
  • gemaakt uit een voltooid deelwoord (=werkwoord): de
      gewonnen wedstrijd

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Benoem het of de zelfstandig naamwoorden uit de volgende zin:

Verkade maakt erg lekkere chocolade!

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem uit de volgende zin het/de lidwoord(den).

Prorail werkt de komende maanden aan het spoor bij Arnhem.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem uit de volgende zin het bijvoeglijk naamwoord of bijvoeglijke naamwoorden.

Het slimme hondje had een onvergetelijke logeerpartij bij de lieve opa.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het zelfstandig werkwoord uit de volgende zin?

Ik kom na Sint en Kerst altijd 5 kilo aan.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen: de persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is het werkwoord dat hoort bij de hoofdpersoon uit de zin: het onderwerp.
De persoonsvorm verbindt het onderwerp met de rest van de zin.
De persoonsvorm past zich aan het onderwerp aan en aan de tijd waarin de zin staat.
Je kunt de persoonsvorm dus vinden door de zin van tijd te veranderen en te kijken welk werkwoord verandert.
Je kunt ook het onderwerp aanpassen van enkelvoud naar meervoud (of andersom). (tekst: theorie Blink)
In iedere zin staat minimaal één persoonsvorm. Er kunnen meerdere persoonsvormen in een zin staan.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen
Een zin kun je verdelen in zinsdelen.
Een zinsdeel bestaat uit één woord of een paar woorden die bij elkaar horen.
Elk zinsdeel voegt een stukje informatie toe aan een zin.
Elk zinsdeel heeft een bepaalde functie in een zin, bijvoorbeeld die van onderwerp.
Als je twijfelt welke woorden bij elkaar horen kun je de zinsdeelproef toepassen.
Onderstreep de persoonsvorm.
Zet de persoonsvorm tussen zinsdeelstrepen.
Zet steeds een of meer woorden voor de persoonsvorm. Elk woord of elke woordgroep die je voor de persoonsvorm kunt zetten is een zinsdeel.

! Delen van het werkwoordelijke gezegde vormen samen één zinsdeel.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Het onderwerp
  • Het onderwerp is de hoofdpersoon van de zin.
  • Het onderwerp doet, ervaart, beleeft wat er in de zin   gebeurt.
  • Het onderwerp is soms een persoon of meerdere personen (en soms een persoonlijk voornaamwoord zoals hij-zij-jij-ik).
  • Het onderwerp kan ook een ding zijn, of zelfs iets wat je     helemaal niet kunt zien:

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen woordsoorten
Gisteren heeft moeder bij Blokker een nieuwe televisie voor vader moeten kopen.
Opdracht:
1. benoem uit de zin alle zelfstandige naamwoorden;
2. benoem uit de zin alle bijvoeglijk naamwoorden;
3. staan er lidwoorden in de zin? Zo ja, welke?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

hww en zww
Gisteren heeft moeder bij Blokker een nieuwe televisie voor vader moeten kopen.
hulpwerkwoord (hww):
zelfstandig werkwoord (zww):

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen
Hij heeft de hele dag zijn vader moeten helpen.
werkwoordelijk gezegde:
onderwerp:

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp en lijdend voorwerp
De politie heeft op de A12 in 2021, 186.000 boetes uitgedeeld.
pv:
ond:
wwg:
lv:

Slide 19 - Tekstslide

pv: heeft
wwg: heeft uitgedeeld
ond: de politie
lv: 186.000 boetes
Een onderwerp bestaat alleen uit personen.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Om de persoonsvorm te vinden mag je de zin vragend maken.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbereiden PW grammatica 1 & 2
  • leer de theorie over de grammatica goed. Maak hiervoor gebruik van het lesboek (online of boek), toolbox (online) en de lessonup;
  • laat jezelf overhoren of leg de lesstof uit aan iemand;
  • maak oefenzinnen voor elkaar;
  • maak een samenvatting of mindmap van de theorie (doe dit zoveel mogelijk uit je hoofd en kijk na). SUCCES!

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies