Lezen hoofdstuk 4 en 5

Dinsdag 31 mei
Uitleg activerend lezen en tekstverbanden
Even oefenen
M. opdracht 3 t/m 5, blz. 21 en 22

 

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Dinsdag 31 mei
Uitleg activerend lezen en tekstverbanden
Even oefenen
M. opdracht 3 t/m 5, blz. 21 en 22

 

Slide 1 - Tekstslide

Theorie (activerende tekst)
Belangrijkste doel = activeren / lezer aanzetten tot actie 
Ander doel (bijna altijd) = informeren

Oproep / reclameboodschap = activerend

Tekstvormen: advertentie, affiche (= poster), e-mailreclame, folder, pamflet (= tekst over actualiteit), pop-ups op websites, uitnodigingsbrief

Slide 2 - Tekstslide

Theorie (beeld en opmaak)
Beeld en opmaak / lay-out spelen een grote rol bij vooral reclame.
Doel = aandacht trekken. 

Opmaak = alles wat de schrijver met de uiterlijke vorm van de tekst doet
Bijvoorbeeld: tekstverdeling, lettertype, lettergrootte, kleur, enz.

Beeld = de afbeelding die met de tekst is gecombineerd.
Functies: aandacht trekken / als illustratie / voorbeeld / extra informatie

Slide 3 - Tekstslide

Voorwaardelijk tekstverband
Je stelt een voorwaarde om iets (niet) te laten gebeuren

Ik sta voor je klaar als jij op tijd bent. 
De voorwaarde is dat jij op tijd bent

Slide 4 - Tekstslide

tekstverband -> middel doel


Iemand noemt een doel en daarbij het middel waarmee dat doel bereikt kan worden.


Je herkent een middel-doel aan de volgende signaalwoorden:

waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om te.... etc

Slide 5 - Tekstslide

Sleepvraag
De volgende vraag is een sleepvraag:
Zet de plaatjes in de juiste kolom
Vraag:
Wat is het tekstdoel van de verschillende plaatjes?

Slide 6 - Tekstslide

Informeren
Amuseren
Activeren
Overtuigen

Slide 7 - Sleepvraag

Slide 8 - Tekstslide

Hoe heeft de
schrijver gelet op
beeld en opmaak?

Slide 9 - Open vraag

Noem de tekstdoelen van de volgende zinnen in de goede volgorde.
1. Op de A10 bij Amsterdam zijn vanmorgen drie rijstroken gesloten.
2. Elke supermarkt hoort een openbaar toilet te hebben.
3. Twee paar laarzen voor vijf euro. PROFITEER NU!
4. Het is groen en huppelt door de wei. Een dophertje.

Slide 10 - Open vraag

Om.......Te.... tekstverband is
A
oorzaak - gevolg
B
redengevend
C
doel - middel
D
concluderend

Slide 11 - Quizvraag

Wat is GEEN tekstverband?
A
opsomming
B
voorwaarde
C
synoniem
D
tegenstelling

Slide 12 - Quizvraag

Welk tekstverband herken je? 'Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.'
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 13 - Quizvraag

In de tweede alinea is een tekstverband te ontdekken.

Welk tekstverband zie je?

A
Tijd
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Conclusie

Slide 14 - Quizvraag

Wat is geen activerende tekst?
A
advertentie
B
pamflet
C
pop-up
D
ingezonden brief

Slide 15 - Quizvraag

Een activerende tekst ...
A
wil jou als lezer vermaken
B
geeft de mening van de schrijver weer.
C
wil jou als lezer in actie brengen.
D
geeft informatie over een bepaald onderwerp.

Slide 16 - Quizvraag

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
Tekstverband: VOORWAARDE
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar

Slide 17 - Quizvraag

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 18 - Quizvraag

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 19 - Quizvraag

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
Tekstverband: CONCLUSIE
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 20 - Quizvraag





Wat is een tekstverband?
A
Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.
B
Het belangrijkste in een alinea.
C
De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's.
D
Relaties tussen verschillende delen van de tekst.

Slide 21 - Quizvraag

Donderdag 2 juni
Bespreken opdracht 3 t/m 5,
M. opdracht 6 t/m 9, par. 4.3 (online). Foto's reclame in LessonUp inleveren.
Opdracht 7: maak screenshots of pak een krant uit de krantenbak en maak foto's.

Slide 22 - Tekstslide

1 Een afbeelding die alleen of vooral is bedoeld om de aandacht te trekken

Slide 23 - Open vraag

2 Een afbeelding die een illustratie bij de tekst is

Slide 24 - Open vraag

3 een afbeelding die informatie toevoegt die niet in de tekst staat.

Slide 25 - Open vraag

Dinsdag 7 juni
Bespreken opdracht 6 t/m 9
Uitleg ideële en commerciële reclame
Ga zelf op zoek naar een sterke ideële reclame. Noteer erbij wat de reclame zo sterk maakt.
Ingeleverd? Maak opdracht 13 t/m 16, par. 4.3

Slide 26 - Tekstslide

Soorten advertenties 
  1. commerciële reclame
  2. ideële reclame 

  1. Commerciële reclame: probeert je over te halen om een product te kopen. 
  2. Ideele reclame: probeert je gedrag, je opvattingen, ja manier van denken te veranderen.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Is deze reclame ideëel of commercieel?
A
ideëel
B
commercieel

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Is deze reclame ideëel of commercieel?
A
ideëel
B
commercieel

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Is de advertentie over 'Tolerantie' een commerciële reclame of ideële reclame?
A
commerciële reclame
B
ideële reclame

Slide 33 - Quizvraag

Lever hier je ideele reclame in. Noteer erbij wat deze reclame zo sterk maakt.

Slide 34 - Open vraag

Maandag 13 juni
Bespreken ideële reclames en opdracht 13 t/m 15
Samen: opdracht 18 en tekst lezen
M. opdracht 19 t/m 23, par. 4.3

Slide 35 - Tekstslide

Dinsdag 14 juni
Bespreken opdracht 19 t/m 23
Uitleg vaste tekststructuren
M. opdracht 1, 3, 5 en 6, par. 5.3

Slide 36 - Tekstslide

Drie tekststructuren
Een tekst heeft altijd een vaste opbouw: inleiding-middenstuk-slot.
  • probleem-oplossingsstructuur: als in de inleiding een probleem wordt genoemd, gaat het middenstuk over gevolgen, oorzaken en oplossingen. Voorbeeld:  te weinig chips op voorraad
  • verklaringsstructuur: als in de inleiding een verschijnsel wordt genoemd, gaat het middenstuk over kenmerken, voorbeelden en oorzaken en gevolgen. Voorbeeld: aardbevingen 
  • voor- en nadelenstructuur: als in de inleiding een iets wordt beoordeeld, gaat het middenstuk over de voor- en nadelen. Voorbeeld: de elektrische auto

Slide 37 - Tekstslide

Donderdag 16 juni
Bespreken opdrachten
In tweetallen: maak een quizizz, blooket of kahoot
Maak minimaal 10 vragen over de theorie van hoofdstuk 4.3 en 5.3. Gebruik ook het overzicht op blz. 150, 151. Stuur de link naar asl@hetstreek.nl.
Klaar? M. opdracht 11, 12 en 15 en 16, par. 5.3

Slide 38 - Tekstslide