CG A1 semana 3 - clase 3 - 08.03.24

• Spaans
• HBO
• Studiejaar 1

Hoy es viernes.

¿Qué vamos a hacer? 

• TT 3-4
  

• Los deberes:
  

- Bestuderen behandelde stof

- WB maken Unidad 5 oef. 6, 7, 8, 12, 17, 18, 19.

• Repaso

werkwoorden met klinkerwisseling en lijd.vw. 

• Unidad 5

- Se + 3e persoon

- Kloktijden 

 ¿Preguntas sobre los deberes?

Repaso - ¿Qué recuerdas?

¡A trabajar! - WB oefening 20 p.49

Met behulp van nr. 6c TB. p. 46 

¿Qué quieren?

- Una ración de...

- Una tapa de ...

- Yo una cerveza

- Un agua mineral, por favor

- Para mí, un tinto de la casa

¿Y qué es eso?

¿Qué lleva?

¿Lleva ajo / mayonesa?

¿Son picantes?

¿Se come caliente/frío?

¿Se comen caliente/frío?

Bestellen                            Inf. vragen over een gerecht

Poder (ue)

puedo

puedes

puede

podemos

podéis

pueden

Werkwoorden met klinkerwisseling

TB p.122 en p.135 

e - ie    querer, preferir, pensar, empezar, etc.

e - i      pedir, servir, repetir, seguir, medir, etc. 

o - ue  dormir, poder, etc.

u - ue  jugar, etc.

A trabajar en grupos

Extra oefenen?

Canvas module 3 - Oefening werkwoorden met klinkerwisseling

Tijd over? ....  WB R&S

Lijdend voorwerp

Hoe kom je achter het lijdend voorwerp?

Zie ook de link op de volgende bladzijde 

wie/wat + onderwerp + gezegde

www.taal-oefenen.nl

Het persoonlijk vnmw. als lijdend voorwerp

	masculino	femenino
singular	lo	la
plural	los	las

Compro el arroz. Lo compro.

Pedro compra los tomates hoy. Pedro los compra hoy.

"Ik koop de rijst."
Wat is het lijdend voorwerp?

1. ik
2. koop
3. de rijst

"Pedro compra los tomates hoy ."
Wat is het lijdend voorwerp?

1. Pedro
2. compra
3. los tomates
4. hoy

Geef het juiste pers. vnw. als lijdend voorwerp.
Compro el bolso en la tienda

1. Los compro.
2. La compro.
3. El compro.
4. Lo compro.

La lista de la compra 

¿Qué comes? 

TB nr. 9, 10 en 11 p.48

2.00

1kg = un kilo de...

1/2kg = medio kilo de..

1 1/2 = un kilo y medio de... 

100 g = cien gramos de...

1 l = un litro de...

1/2 = medio litro de...

un paquete de...

una botella de...

una lata de...

un frasco de...

una bolsa de...

un poco de...

hoeveelheden en verpakkingen 

WB oefening 7 en 9  p. 45

Los bares en España (Nr. 12a p. 49)

Lees de tekst en omcirkel steeds de meest logische optie qua tijd

1. a las 6:30/ a las 8

2. Tostadas/bocadillos

3. entre la 1 y las 2/entre las 2 y 2:30

4. un menú barato/solo un bocadillo

5. todo el día/ por la tarde

6. a partir de las 8:30/entre las 8 y las 10.

7. estudiantes/turistas

8. ver la tele/sentarse en la mesa de otras personas

¿Qué significa?

En un bar se toma café.

También se comen tapas.

men/ er wordt

31

Men

De lijdende vorm, in het Spaans se impersonal

wordt gevormd door se + persoonsvorm, in de 3e persoon enkelvoud                                     of                       meervoud

En España se habla castellano.

In Spanje spreekt men Spaans.

En España se comen tapas.

In Spanje eet men tapas.

unas costumbres de países hispanohablantes

la costumbre  =  de gewoonte

En México se celebra el día de los Muertos.

En Bolivia no se habla del trabajo durante la comida.

En España se come tarde.

En España se comen 12 uvas en Nochevieja.

32

33

34

35

36

37

por la mañana

por la tarde

por la noche

la hora

Om 5 uur kijk ik tv.

A las 5 veo la tele. 

Om 8 uur eet ik een boterham.

A las 8 como un sándwich.

pedir / decir la hora

vragen / zeggen hoe laat het is

¿A qué hora.... ?

Om hoe laat....?

a las siete y media

a las ocho 

menos veinte

a las ocho y cuarto

a las once menos diez

a las doce 

menos cuarto

Wat is er anders bij werkwoord 1?

het is een wederkerend werkwoord: LEVANTARSE

¡A practicar jugando! en grupos

- Gebruik de online dobbelsteen. 

- Begin bij de start: Salida (zie volgende dia)

- Gooi de dobbelsteen: Als je een plaatje krijgt, moet je een zin maken. Vervoeg het werkwoord en geef aan hoe laat je die activiteit doet.

Onbekende werkwoorden:

4. Ik sta op: Me levanto                46. Ik ga naar bed: Voy a la cama

10. Ik kleed me aan: Me visto     14. Ik douch me : Me ducho

 11. Ik slaap: duermo   

preposiciones - voorzetsels WB p. 50 Nr. 25 

uitleg zie ook TB p.129 

• a = naar

  bijvoorbeeld 'ir a' (gaan naar) maar ook bij kloktijden (om)

• de = van 

  na de kloktijden i.c.m. dagdeel

• en = in, op, bij

  bij vaak bij 'estar en'

• por (bij dagdelen, por la mañana)
• para = om te (vaak gevolgd door infinitief)

Samen maken!

Los deberes

Voor maandag:

• Bestuderen behandelde stof
•  WB (af)maken Unidad 5 alle oefeningen, R&S en test.
• Leren vocabulario module 3 (deadline woensdag 13 maart)
• Buen fin de semana.

 

• Unidad 3 en 4 (vocabulaire leren)