Collectieve goederen en ruilen over de tijd

Hoofdstuk 4
De overheid in de tijd
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4
De overheid in de tijd

Slide 1 - Tekstslide

Hoe is de overheid georganiseerd?


Slide 2 - Tekstslide

Taken van de overheid
  • zorgen voor veiligheid (politie en leger)
  • gezondheidszorg (ziekenhuizen)
  • sociale zekerheid (uitkeringen)
  • zorgen voor volkshuisvesting (wonen)
  • zorgen voor onderwijs (investeren in arbeidsproductiviteit) Waarom? Positieve externe effecten! 


Slide 3 - Tekstslide

staatsobligatie
een schuldpapier met een vaste looptijd en een vast rentepercentage

Slide 4 - Tekstslide

Collectieve goederen:
Zijn goederen die niet splitsbaar zijn in individueel leverbare eenheden.

Goederen die niet uitsluitbaar zijn. 

Onderwijs, een collectief goed?

Slide 5 - Tekstslide

Quasi-collectieve goederen
Dit zijn goederen die in theorie individueel leverbaar (en dus uitsluitbaar) zijn, maar die we toch als een soort collectief goed door de overheid laten leveren.

Onderwijs kun je per persoon leveren. Wanneer je niet betaalt, is het mogelijk om je uit te sluiten van lessen. Maar we kiezen ervoor om het collectief, betaalt met belastinggeld, te leveren.

Slide 6 - Tekstslide

Waarom collectieve goederen?
1) Belangrijk voor iedereen (politie)
2) Zelf kwaliteit bewaken(rechtspraak)
3) Kosten zijn niet te delen ( straatverlichting)
4) Het moet betaalbaar blijven (onderwijs)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Financieringstekort
De toename van de staatsschuld.

Bij de oprichting van de Europese Monetaire Unie hebben de eurolanden in het Verdrag van Maastricht elkaar beloofd de overheidsfinanciën op orde te houden. Dat betekent in de praktijk dat het financieringstekort niet meer dan 3% van het BBP mag worden en de staatsschuldquote niet meer dan 60%  mag zijn.
Staatsschuldquote = staatsschuld / BBP x 100

Slide 9 - Tekstslide

Financieringstekort
is ook een voorbeeld van ruilen over de tijd.

Waarom?

Slide 10 - Tekstslide

Financieringstekort
is ook een voorbeeld van ruilen over de tijd.

Waarom?
De overheid geeft nu meer geld uit dan dat er binnen komt. Ze investeren dit geld om in de toekomst meer economische groei te creëren.
-->Uitgestelde belastingheffing

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Omslagstelsel
  • Solidariteit tussen generaties komt vooral tot uiting in de AOW (algemene ouderdomswet). 
  • Dit wordt gefinancierd door het omslagstelsel. D.w.z. de huidige uitkeringen worden gefinancierd door de huidige premiebetalers.
  • Vanwege de vergrijzing is besloten de AOW-leeftijd te verhogen.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Omslagstelsel

* Nu premie afdragen voor de ouderen van nu.
*AOW
Kapitaaldekkingsstelsel

*Nu premie afdragen voor jezelf.
*Pensioenfonds

Slide 15 - Tekstslide

Waardevast of welvaartsvast
Een uitkering is waardevast of welvaartsvast. 

Waardevast --> Uitkeringen die aangepast worden aan de inflatie

Welvaartsvast --> Uitkeringen die de loonontwikkeling volgen 

Slide 16 - Tekstslide

Pensioen is gebaseerd om het omslagstelsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Zou deze vergrijzing voornamelijk een probleem zijn voor de betaalbaarheid van pensioenen (kapitaaldekkingsstelsel) of voor de AOW (omslagstelsel)?
A
Pensioenen (kapitaaldekkingsstelsel)
B
AOW (omslagstelsel)

Slide 18 - Quizvraag

Bij het omslagstelsel ...
A
betaalt iedereen voor zichzelf
B
zijn uitkeringen waardevast
C
zijn uitkeringen welvaartsvast
D
is er sprake van verplichte solidariteit

Slide 19 - Quizvraag

Een toename van de levensverwachting heeft bij een kapitaaldekkingsstelsel geen invloed op de hoogte van de pensioen­premie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Waardevast betekent de pensioenen stijgen met hetzelfde percentage als de inflatie.
A
True
B
False
C
Wat?
D
wellicht moet ik gebruik maken van het extra uitleg filmpje.

Slide 21 - Quizvraag

De lonen stijgen met 1,5%, de inflatie is 1,4% en de AOW stijgt met 1,45%.
De AOW is:
A
waardevast EN welvaartsvast
B
waardevast MAAR NIET welvaartsvast
C
niet waardevast EN niet welvaartsvast
D
niet waardevast WEL welvaartsvast

Slide 22 - Quizvraag

Bij welke van de drie pijlers is er géén sprake van ruilen over de tijd?
A
1
B
2
C
3

Slide 23 - Quizvraag