Wat gebeurt er met de koopkracht als er sprake is van inflatie?
A
De koopkracht blijft gelijk
B
De koopkracht neemt toe
C
De koopkracht neemt af
Slide 18 - Quizvraag
Het inkomen van Sander is 3% gedaald t.o.v. vorig jaar, de prijzen zijn in dezelfde periode 1,5% gestegen. Hoeveel % is de koopkracht van Sander gedaald of gestegen?
Slide 19 - Open vraag
Slide 20 - Tekstslide
Iedereen heeft recht op een AOW- uitkering als de AOW-leeftijd bereikt is.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 21 - Quizvraag
Door het verhogen van de AOW-leeftijd
A
neemt het aantal actieven toe
B
neemt het aantal inactieven toe
C
wordt de AOW ook hoger
D
Kunnen mensen eerder met pensioen
Slide 22 - Quizvraag
Wat is een pensioen?
A
Een spaarpotje voor later
B
Dat je niet hoeft te werken
C
Een sociale premie
D
Dit is een uitkering
Slide 23 - Quizvraag
Pensioen is gebaseerd om het omslagstelsel
A
Juist
B
Onjuist
Slide 24 - Quizvraag
In een land is de inflatie 3%. De lonen in het bedrijfsleven stijgen gemiddeld 4%. Marie heeft een welvaartsvaste uitkering. Jean heeft een waardevaste uitkering.
A
De uitkering van Marie stijgt met 3%, die van Jean stijgt met 4%.
B
De uitkering van Marie stijgt met 3%, die van Jean stijgt niet.
C
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt met 3%.
D
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt niet.
Slide 25 - Quizvraag
Omslagstelsel
bijvoorbeeld AOW. Afhankelijk van aantal jaar inwoner NL
Slide 26 - Tekstslide
Kapitaaldekkingsstelsel
bijvoorbeeld bedrijfspensioen. Afhankelijk van aantal deelgenomen jaren.