Studyflow S1

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Studyflow S1 deel 1

enkelvoud-meervoud

Slide 2 - Tekstslide

Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op –en: 
lamp → lampen; 
weg → wegen;
mes → messen; 
kloof → kloven. 

   



Meervoud op -en

Slide 3 - Tekstslide

• Zet –en achter het woord:
  boer – boeren, balk – balken, prooi - prooien
• Als het woord eindigt op een korte klank en
  één medeklinker, moet je de laatste
  medeklinker verdubbelen:
  tak - takken, klas - klassen, stof - stoffen. 

Zo maak je een meervoud op -en

Slide 4 - Tekstslide

  • Als het woord eindigt op een lange klank en één medeklinker, moet je de lange klank in het meervoud met één klinker schrijven:

    straat - straten, been - benen, sloot - sloten

Zo maak je een meervoud op -en

Slide 5 - Tekstslide

  • Als het woord eindigt op een -f of een -s, verandert die letter
     vaak in een -v of een  – z:
     brief - brieven, golf - golven, doos - dozen, spons - sponzen.
 
  • Maar dat gebeurt niet bij alle woorden die op een -f of –s eindigen.
    pols - polsen, fotograaf - fotografen.
Zo maak je een meervoud op -en

Slide 6 - Tekstslide


Noteer het meervoud van 'bes', 'noot' en 'raaf'.

Slide 7 - Open vraag

  • Veel zelfstandige naamwoorden hebben ook een meervoud op een s.

wafel - wafels, afwasmachine - afwasmachines, kogel - kogels, café - cafés

Meervouden op –s

Slide 8 - Tekstslide

  • Soms moet er een apostrof gezet worden voor de s (’s)
     Dit doe je bij woorden die eindigen op a, o, u, i of y 
     (ik houd van y’s)

agenda - agenda’s, accu - accu’s, bikini - bikini’s, pony - pony’s.

Meervouden op –s

Slide 9 - Tekstslide

  • Let op: bij woorden die een klinker hebben staan voor de a,o,u,i,y krijgen de s er weer aan vast.

     bureaus, essays, gnoes, diskjockeys

  • Bij afkortingen maak je het meervoud ook met ’s
     Mp3’s, F16’s, BMW’s, wc’s

Meervouden op –s

Slide 10 - Tekstslide


Wat is het meervoud van:
café en bureau?
A
café's bureaus
B
cafés bureau's
C
café's bureau's
D
cafés bureaus

Slide 11 - Quizvraag

  • Als het meervoud eindigt op –ee, maak je het meervoud met –ën.
       zee → zeeën, orchidee → orchideeën, slee → sleeën.
 
  • Als het enkelvoud eindigt op –ie, maak je het meervoud met –ën of met –n:
    knie - knieën, bacterie - bacteriën, porie - poriën, 
    symfonie - symfonieën, theorie - theorieën


Meervouden op -ee en -ie

Slide 12 - Tekstslide

  • De meeste woorden die eindigen op –ie krijgen + ën 

  •  uitzonderingen:
      porie -           olie
      kolonie -       bacterie

  • De klemtoon valt bij deze woorden niet op de laatste lettergreep.
Meervouden op -ee en -ie

Slide 13 - Tekstslide


Noteer het meervoud van 'melodie' en 'bacterie'.

Slide 14 - Open vraag

  • Het meervoud van woorden op –ik  
     Bij woorden die eindigen op -ik is er niet altijd een
    medeklinkerverdubbeling.

  • Er is wel verdubbeling als de klemtoon op de lettergreep 
     met –ik valt:
 
      blik → blikken, snik → snikken.


Meervouden op -ik

Slide 15 - Tekstslide

  • Er is geen medeklinkerverdubbeling als de klemtoon niet op de lettergreep met –ik valt:

    bangerik → bangeriken, perzik → perziken,
    havik → haviken.


Meervouden op -ik

Slide 16 - Tekstslide

  • Woorden die eindigen op –cus, krijgen in het meervoud een –i. Dat zijn woorden afkomstig uit het Latijn.
 
    politicus → politici, technicus → technici.
 


Meervouden op met -i

Slide 17 - Tekstslide


Wat is het juiste meervoud van:
neerlandicus en bangerik?
A
neerlandicussen bangerikken
B
neerlandici bangeriken
C
neerlandisi bangeriken
D
neerlandicussen bangeriken

Slide 18 - Quizvraag

  • Sommige woorden uit het Latijn hebben twee meervoudsvormen. Bijvoorbeeld woorden die eindigen op 
    -um. Deze woorden krijgen in het meervoud een -a of een -s.

    museum → musea/museums
    datum → data/datums


Twee meervoudsvormen

Slide 19 - Tekstslide

  •  Er zijn natuurlijk ook uitzonderingen. Sommige woorden eindigen in het meervoud namelijk op -eren.
 
kind → kinderen        ei → eieren     
blad → bladeren        kalf→ kalveren
lied → liederen          lam → lammeren
rund → runderen       been → beenderen (botten)
 



meervoud met -eren

Slide 20 - Tekstslide


dreumes → dreumesen
koopman → kooplui/kooplieden
zeeman → zeelui/zeelieden
handvat → handvatten/handvaten

Andere bijzondere meervouden

Slide 21 - Tekstslide

Studyflow S1 deel 2

Verkleinwoorden 

Slide 22 - Tekstslide

De achtervoegsels die je gebruikt om verkleinwoorden te maken zijn:

-je                                        kat → katje
-pje                                      boom → boompje
-tje                                       kuil → kuiltje
-etje                                     tekening → tekeningetje
-kje                                      pudding → puddinkje

                                             


achtervoegsels

Slide 23 - Tekstslide

Van bijna alle zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken. Dit doe je door achter het zelfstandig naamwoord een paar letters te plakken. Deze letters noem je een achtervoegsel


achtervoegsels

Slide 24 - Tekstslide


Het is niet altijd zo makkelijk. Een van de belangrijkste regels bij het maken van verkleinwoorden, is dat het woord (bijna altijd!) hetzelfde moet blijven klinken. Dat betekent dat je soms medeklinkers moet verdubbelen aan het einde van een woord of dat je klinkers moet toevoegen
 


Uitzonderingen

Slide 25 - Tekstslide

Bij woorden die eindigen op a, é, o of u wordt de klinker verdubbeld in het verkleinwoord:

agenda → agendaatje
café → cafeetje, (maar cafétje mag ook)
auto → autootje
paraplu → parapluutje


Uitzonderingen

Slide 26 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden die eindigen op i, krijgen er een extra e bij:

taxi → taxietje
ski → skietje

Uitzonderingen

Slide 27 - Tekstslide

Woorden die eindigen op een y of een cijfer, en afkortingen krijgen een ' (apostrof) voor het achtervoegsel:

baby → baby'tje
A4 → A4'tje
wc → wc'tje
Uitzonderingen

Slide 28 - Tekstslide

Bij woorden die eindigen op -ing, let je op de klemtoon. De klemtoon geeft aan op welke lettergreep je de nadruk legt als je het woord uitspreekt.

Als de klemtoon niet op de lettergreep voorafgaand aan -ing ligt, dan eindigt het verkleinwoord op -etje:

tekening → tekeningetje                  oefening → oefeningetje


woorden eindigend op -ing

Slide 29 - Tekstslide


Ligt de klemtoon wel op de lettergreep voorafgaand aan -ing, dan eindigt het verkleinwoord op -kje en verdwijnt de g:

koning → koninkje
pudding → puddinkje

woorden eindigend op -ing

Slide 30 - Tekstslide

Soms gaat een verkleinwoord juist anders klinken.

Korte klanken worden in het verkleinwoord een lange klank:
a wordt bijvoorbeeld aa.

blad → blaadje                                   glas → glaasje
pad→ paadje


Let op:

Slide 31 - Tekstslide

En sommige woorden hebben een verkleinwoord met een heel andere klank:


schip → scheepje

Let op:

Slide 32 - Tekstslide


Wat is het verkleinwoord van:
pony en menu?
A
ponietje menuutje
B
pony'tje menu'tje
C
pony'tje menuutje
D
ponietje menu'tje

Slide 33 - Quizvraag


Wat is het verkleinwoord van:
pc en pudding?
A
pc-tje puddingkje
B
pc'tje puddinkje
C
pc'tje puddingkje
D
pc-tje puddinkje

Slide 34 - Quizvraag


Noteer het verkleinwoord van 'taxi'.

Slide 35 - Open vraag


Noteer het verkleinwoord van 'café'.

Slide 36 - Open vraag

Studyflow S1 deel 3

Lettergrepen en afbreekregels 

Slide 37 - Tekstslide

Alle woorden kun je verdelen in lettergrepen

Sommige woorden bestaan uit maar één lettergreep: 
kar, bos, jurk. 

Andere woorden bestaan uit twee of meer lettergrepen:
bu-reau-stoel, ver-ga-de-ring, vloer-kleed.



Lettergrepen

Slide 38 - Tekstslide

  • Open lettergrepen eindigen op een klinker:
     
      ja-ren               hu-ren           be-ren

  • Gesloten lettergrepen eindigen op één of meer 
     medeklinkers:
    
     wer-ken            let-ten            art-sen


Lettergrepen

Slide 39 - Tekstslide

Als je een woord afbreekt, doe je dat vaak zonder erover na te denken. Toch zijn er regels voor het afbreken van woorden. 

  • Je mag afbreken tussen twee woorden die een 
     samenstelling vormen:

     huis-werk        keuken-machine        thee-pot



Afbreekregels

Slide 40 - Tekstslide

  • Je mag afbreken na een lettergreep
      
     Me-di-cijn,  kui-ken, cir-cus, dui-ker

  • Je mag afbreken tussen twee medeklinkers die midden in het woord naast elkaar staan:

    wer-ken bel-len bas-ket-bal



Afbreekregels

Slide 41 - Tekstslide

  • Je mag afbreken voor een tussenmedeklinker.

Een tussenmedeklinker is een medeklinker die tussen twee klinkers midden in het woord staat. Als er in het woord een tussenmedeklinker staat, hoort die medeklinker dus bij de volgende lettergreep.

ho-ren               ba-len           vu-ren


Afbreekregels

Slide 42 - Tekstslide

  • Je mag afbreken na een voorvoegsel of voor een achtervoegsel:

    on-diep, her-examen, boek-je, boom-pje


Afbreekregels

Slide 43 - Tekstslide


'ko-pen'. Welke afbreekregel is gebruikt?
A
voor een tussenmedeklinker
B
tussen twee medeklinkers
C
binnen een samenstelling
D

Slide 44 - Quizvraag


'bal-len'. Welke afbreekregel is gebruikt?
A
voor een tussenmedeklinker
B
tussen twee medeklinkers
C
binnen een samenstelling
D

Slide 45 - Quizvraag


'keu-ken-kast'. Welke afbreekregels zijn gebruikt?
A
tussen een samenstelling, voor een tussenmedeklinker
B
tussen een samenstelling na een lettergreep
C
na een lettergreep een medetussenklinker
D
tussen een samenstelling na een lettergreep

Slide 46 - Quizvraag


Breek het volgende woord af? Let op: op meerdere plekken. 'vrachtwagenchauffeur'

Slide 47 - Open vraag