Cursus 5 Grammatica Onderwerp en het werkwoordelijk gezegde

Welkom!
Op tafel heb je liggen:
  • Laptop: klaar om van start te     gaan. (Magister -> Leermiddelen -> Nieuw Nederlands KGT)
  • Eventueel schrift met etui
  • Ga naar www.lessonup.app
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Op tafel heb je liggen:
  • Laptop: klaar om van start te     gaan. (Magister -> Leermiddelen -> Nieuw Nederlands KGT)
  • Eventueel schrift met etui
  • Ga naar www.lessonup.app

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Hoe ging het PW?
  • Lesdoelen bespreken
  • Terugblik vorige les
  • Opdracht met de laptop 
  • Tijd over? Start met het huiswerk
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
 


- Het onderwerp van een zin vinden
- Het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden
Cursus 5 Grammatica 
Onderwerp en het werkwoordelijk gezegde

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik vorige les
Belangrijkste punt uit het voorgaande les:
  • Hoe herken je een werkwoord?
  • Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een zin?
  • Wat is het lidwoord en het zelfstandig naamwoord in de zin?
  • Hoe herken je het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 4 - Tekstslide

Sleep de woorden naar de juiste plaats.
zelfstandig naamwoord
werkwoord
drinken
paarden
bijten
stoelen
dingen
plakken

Slide 5 - Sleepvraag

SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame

Slide 6 - Sleepvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Fatma
moet
hard
lachen

Slide 7 - Sleepvraag

Opspuiten

Een Bulgaarse vrouw wil heel graag op Barbie lijken. Ze liet haar lippen twintig keer opspuiten. De 22-jarige wil elke keer groter. Ze lijkt niet te willen opgeven. Artsen waarschuwen haar nu voor de laatste keer.
Sleep de vinkjes naar de 
werkwoorden in de tekst

Slide 8 - Sleepvraag

Paragraaf 4 ~ Onderwerp
Bekijk de volgende zin:
Mijn buurmeisje loopt naar het wokrestaurant.
In deze zin is loopt de persoonsvorm en mijn buurmeisje het onderwerp (ow). Vaak is het onderwerp van de zin een persoon die iets doet. Het kan ook een dier of een ding zijn.
Een onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan. Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. Ze moeten allebei enkelvoud zijn of allebei meervoud.

Slide 9 - Tekstslide

Paragraaf 4 ~ Onderwerp
Zo vind je het onderwerp

Mijn buurmeisje loopt naar het wokrestaurant.


  1. Zoek de persoonsvorm (pv).
    pv = loopt
  2. Vraag: wie (wat) + persoonsvorm?
    Het antwoord op die vraag is het onderwerp.
    Wie loopt?
    ow = Mijn buurmeisje


Slide 10 - Tekstslide

Paragraaf 6 ~ Werkwoordelijk gezegde
Bekijk de volgende zin:


Vrijdag / wil / ik (ow) / met jou / gaan hardlopen.
In deze zin staan meerdere werkwoorden. Een daarvan is de persoonsvorm. Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde (wg). Het werkwoordelijk gezegde zegt wat er in de zin ‘gebeurt’.
Soms is het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord (de persoonsvorm), soms zijn het er meer. In de voorbeeldzin staan drie werkwoorden: wil, gaan, hardlopen.
pv = wil wg = wil gaan hardlopen


Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag met het huiswerk
Cursus 5 Grammatica
Paragraaf 4 - Onderwerp 
Opdracht 1, 2, 4 t/m 6
Paragraaf 6
Werkwoordelijk gezegde
Opdracht 1 t/m 5

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het (werkwoordelijk) gezegde in een zin?
A
Het onderwerp.
B
De persoonsvorm.
C
Het onderwerp + de persoonsvorm.
D
De persoonsvorm en alle andere werkwoorden.

Slide 13 - Quizvraag

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
goed
B
fout

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord of een paar woorden waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

'Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen'.
A
ik
B
kan
C
benoemen
D
kan benoemen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

De brugklas leert het onderwerp vinden.
A
De brugklas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 17 - Quizvraag

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

werkwoordelijk gezegde =
A
Wie
B
heeft
C
heeft gerepareerd
D
mijn scooter

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag met het huiswerk
Cursus 5 Grammatica
Paragraaf 4 - Onderwerp 
Opdracht 1, 2, 4 t/m 6
Paragraaf 6
Werkwoordelijk gezegde
Opdracht 1 t/m 5

Slide 21 - Tekstslide

Fijne dag tot woensdag!
Pak je tas weer in &
blijf zitten tot de bel gaat.

Slide 22 - Tekstslide