H5 Hoofdstuk 17

Vandaag:
Kort herhalen vorige week:
Economische kringloop
Verschillen BBP en Y
Nieuw:
BBP als welvaartsmaatstaf
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag:
Kort herhalen vorige week:
Economische kringloop
Verschillen BBP en Y
Nieuw:
BBP als welvaartsmaatstaf

Slide 1 - Tekstslide

Economische Kringloop: Met Overheid en financiële sector

Slide 2 - Tekstslide

Een timmerbedrijf heeft een jaaromzet van € 4.750.000. Aan grondstoffen en materialen is € 1.200.000 betaald. De jaarlijkse energierekening bedraagt € 350.000 en aan een transportonderneming wordt jaarlijks € 250.000 betaald. Verder betaalt de onderneming jaarlijks € 1.650.000 aan lonen voor de werknemers en € 75.000 aan rente. Hoeveel bedraagt de toegevoegde waarde?
A
€ 2.950.000
B
€ 1.225.000
C
€ 2.875.000
D
€ 1.800.000

Slide 3 - Quizvraag

Een timmerbedrijf heeft een jaaromzet van € 4.750.000. Aan grondstoffen en materialen is € 1.200.000 betaald. De jaarlijkse energierekening bedraagt € 350.000 en aan een transportonderneming wordt jaarlijks € 250.000 betaald. Verder betaalt de onderneming jaarlijks € 1.650.000 aan lonen voor de werknemers en € 75.000 aan rente. Hoeveel bedraagt de beloning voor de productiefactoren (het primaire inkomen)?
A
€ 2.950.000
B
€ 1.225.000
C
€ 2.875.000
D
€ 1.800.000

Slide 4 - Quizvraag

17.17:
I: NBP = toegevoegde waarde van een land min afschrijvingen
II: BBP = toegevoegde waarde van een land (inclusief afschrijvingen)
A
I is juist
B
beide zijn juist
C
II is juist
D
beide zijn onjuist

Slide 5 - Quizvraag

17.18:
Productie ondernemingen = 930
Afschrijvingen ondernemingen en overheid = 125
ambtenarensalarissen = 300
Totaal intermediair verbruik = 620
A
Bruto binnenlands product = 930
B
Bruto binnenlands product = 1.230
C
Netto binnenlands product = 1.105
D
Netto binnenlands product = 485

Slide 6 - Quizvraag

17.19
Het verschil tussen BNP en NNP heeft betrekking op:
A
primaire inkomens uit het buitenland
B
Afschrijvingen van ondernemingen en overheid
C
het intermediair verbruik
D
het aandeel van de lonen in het nationaal inkomen

Slide 7 - Quizvraag

17.20
Het verschil tussen NBP en Y heeft betrekking op
A
de afschrijvingen van ondernemingen en overheid
B
het intermediair verbruik
C
grensoverschrijdende beloningen voor productiefactoren
D
de toegevoegde waarde min het intermediair verbruik

Slide 8 - Quizvraag

17.21
I: Primaire inkomens zijn beloningen voor het gebruik van productiefactoren
II: als productiefactoren in het buitenland worden aangewend, kan verschil ontstaan tussen het netto binnenlands product en het netto nationaal inkomen
A
I is juist
B
Beide zijn juist
C
II is juist
D
beide zijn onjuist

Slide 9 - Quizvraag

17.24: onder welvaart verstaan we
A
de mate waarin bewoners van een land in hun behoeften kunnen voorzien
B
de situatie waarin ondernemingen de goederen maken die mensen willen kopen
C
de situatie waarin de armoede de wereld uit is
D
de situatie waarin iedereen een hoog inkomen heeft

Slide 10 - Quizvraag

Welvaart wordt gemeten met BBP per hoofd van de bevolking: goede maatstaf?

Slide 11 - Tekstslide

Welvaart wordt gemeten met BBP per hoofd van de bevolking: goede maatstaf?
- Informele economie niet meegenomen 
(legaal of grijs en illegaal ofzwart)
- meer productie betekent niet altijd meer welvaart:
(behoeften veranderen en  externe effecten)

Slide 12 - Tekstslide

Externe effecten
gevolgen van economische activiteiten die NIET in de verkoopprijs worden meegenomen
- negatief: bijv. milieuvervuiling
- positief: bijv. betere gezondheid 

Slide 13 - Tekstslide

Nu: rond af h 17
- nakijken overige huiswerk
- maken: 17.25-17.30

Slide 14 - Tekstslide