M7 H1

 H1 Welvaart
Herhaalles
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 H1 Welvaart
Herhaalles

Slide 1 - Tekstslide

Onder welvaart verstaan we
A
de mate waarin bewoners van een land in hun behoeften kunnen voorzien
B
de situatie waarin ondernemingen de goederen maken die mensen willen kopen
C
de situatie waarin de armoede de wereld uit is
D
de situatie waarin iedereen een hoog inkomen heeft

Slide 2 - Quizvraag

Met welk kenmerk meet je welvaart het allerbest?
A
BBP
B
BBP per hoofd
C
BRP
D
Aantal gebruiksgoederen per 1000 inwoners

Slide 3 - Quizvraag

Productie ondernemingen = 930
Afschrijvingen ondernemingen en overheid = 125
ambtenarensalarissen = 300
Totaal intermediair verbruik = 620
A
Bruto binnenlands product = 930
B
Bruto binnenlands product = 1.230
C
Netto binnenlands product = 1.105
D
Netto binnenlands product = 485

Slide 4 - Quizvraag

Nominale BBP met 4% gestegen en reële BBP met 2% gestegen.
De prijzen zijn
timer
0:30000
A
gestegen
B
gedaald
C
gelijk gebleven
D
kun je niets over zeggen

Slide 5 - Quizvraag

Het NBI staat voor
A
Netto buitenlands inkomen
B
Netto binnenlands inkomen

Slide 6 - Quizvraag

Primair inkomen is
A
besteedbaar inkomen
B
inkomen na belastingaftrek
C
inkomen wat je haalt uit productiefactoren
D
loon, rente, pacht, huur, winst en uitkering

Slide 7 - Quizvraag

Het verschil tussen BNP en NNP heeft betrekking op:
A
primaire inkomens uit het buitenland
B
Afschrijvingen van ondernemingen en overheid
C
het intermediair verbruik
D
het aandeel van de lonen in het nationaal inkomen

Slide 8 - Quizvraag

Een timmerbedrijf heeft een jaaromzet van € 4.750.000. Aan grondstoffen en materialen is € 1.200.000 betaald. De jaarlijkse energierekening bedraagt € 350.000 en aan een transportonderneming wordt jaarlijks € 250.000 betaald. Verder betaalt de onderneming jaarlijks € 1.650.000 aan lonen voor de werknemers en € 75.000 aan rente. Hoeveel bedraagt de toegevoegde waarde?
A
€ 2.950.000
B
€ 1.225.000
C
€ 2.875.000
D
€ 1.800.000

Slide 9 - Quizvraag

Een timmerbedrijf heeft een jaaromzet van € 4.750.000. Aan grondstoffen en materialen is € 1.200.000 betaald. De jaarlijkse energierekening bedraagt € 350.000 en aan een transportonderneming wordt jaarlijks € 250.000 betaald. Verder betaalt de onderneming jaarlijks € 1.650.000 aan lonen voor de werknemers en € 75.000 aan rente. Hoeveel bedraagt de beloning voor de productiefactoren (het primaire inkomen)?
A
€ 2.950.000
B
€ 1.225.000
C
€ 2.875.000
D
€ 1.800.000

Slide 10 - Quizvraag

Ik heb de volgende
vragen over H1:

Slide 11 - Woordweb