12.3 Familiestambomen

12.3 Familiestambomen
Telefoon in tas of jas
Tas van tafel
Pen, potlood & notitieschrift pakken

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

12.3 Familiestambomen
Telefoon in tas of jas
Tas van tafel
Pen, potlood & notitieschrift pakken

Slide 1 - Tekstslide

Bij konijnen is de vachtkleur zwart dominant over wit. Een homozygoot zwart konijn wordt enkele malen gekruist met een wit konijn.
Hoe groot is de kans op witte konijntjes?
A
100%
B
75%
C
50%
D
0%

Slide 2 - Quizvraag

Aan een pijlkruidplant kunnen 3 bladtypen voorkomen:
- onder water 'lintvormig',
- drijvend op het wateroppervlak 'ovaal'
- en boven water 'pijlvormig'.

Hoe wordt de ontwikkeling van een blad bij het pijlkruid bepaald?
A
willekeurig
B
milieufactoren
C
erfelijke factoren
D
zowel erfelijke als milieufactoren

Slide 3 - Quizvraag

Het kunnen proeven van een bepaalde bittere stof (PTC) wordt bepaald door een dominant allel P.

Welke ouders kunnen een kind krijgen dat PTC niet kan proeven?
A
pp en PP
B
Pp en PP
C
pp en Pp
D
PP en PP

Slide 4 - Quizvraag

Bij koeien is hoornloos dominant.

Wil je te weten komen of een hoornloze koe homozygoot is of heterozygoot, dan kan je die het beste laten dekken door een:
A
Homozygoot hoornloze stier
B
Heterozygoot hoornloze stier
C
Homozoygoot gehoorde stier
D
Heterozygoot gehoornde stier

Slide 5 - Quizvraag

Aan het eind van de les kun je:
  • uitleggen wat allelen zijn.
  • uitleggen wat de invloed is van dominante en recessieve allelen.
  • met behulp van een stamboom uitleggen hoe eigenschappen overerven.
  • beschrijven hoe allelen van de ouders zorgen voor nieuwe combinaties in het genotype van de nakomelingen.

Slide 6 - Tekstslide

Autosomen en geslachtschromosomen
  • Mensen hebben 20.000 genen op 23 verschillende chromosomen
  • Y chromosoom bevat weinig genen
  • X chromosoom bij de man bepaalt altijd het fenotype
  • Geslachtschromosomen zitten in elke lichaamscel!

Slide 7 - Tekstslide

Autosomen en geslachtschromosomen
  • In geslachtscellen hebben alle eicellen X chromosoom
  • In geslachtscellen hebben zaadcellen 50% Y en 50% X
  • Genotype van zaadcel bepaald dus geslacht kind
  • Heterozygoot recessief kenmerk bij vrouw op X chromosoom: draagster

Slide 8 - Tekstslide

aandoeningen op geslachtschromosoom
Aandoeningen op geslachtschromosoom
Erven via X chromosoom. Manen hebben er maar 1, waardoor ze meer ziektes kunnen erven
de meeste erfelijke ziektes zijn recessief

Slide 9 - Tekstslide

Stambomen
  • Schematisch overzicht van een erfelijke eigenschap binnen een familie.
  • Symbolen: rondje een vrouw en een vierkantje een man




Let op: je weet niet of een eigenschap op het X-chromosoom zit of niet!

Slide 10 - Tekstslide

Stambomen
  • Stap 1: Welk fenotype heeft iedereen in de stamboom?
  • Stap 2: Wat is het genotype van het kind dat fenotypisch afwijkt van de ouders?
  • Stap 3: Schrijf op wat je weet over genotype ouders
  • Stap 4: Vul de genotypen zo veel mogelijk aan.

Slide 11 - Tekstslide

Stambomen
  • Stap 1: Welk fenotype heeft iedereen in de stamboom?
  • Stap 2: Wat is het genotype van het kind dat fenotypisch afwijkt van de ouders?
  • Stap 3: Schrijf op wat je weet over genotype ouders
  • Stap 4: Vul de genotypen zo veel mogelijk aan.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Persoon nummer 4 heeft als enige blauwe ogen (genotype is bb). De rest heeft bruine ogen. Van welke personen in deze stamboom kun je met zekerheid zeggen dat ze het genotype Bb hebben?
A
1 en 2
B
3 en 5
C
1 en 3
D
2 en 5

Slide 14 - Quizvraag

Uitleg vorige vraag
Ouders 1 en 2 krijgen een kind met een ander fenotype dan zij zelf hebben. Je weet dan dat het fenotype van de ouders dominant is.  Was het fenotype van de ouders recessief (bb) dan zijn alle kinderen ook bb. Dit is niet het geval. Dus beide ouders hebben sowieso de dominante eigenschap (B) en ze kunnen een kind krijgen met bb. Beide ouders moeten dan Bb zijn.  Kinderen 3 en 5 kunnen zowel Bb als BB zijn. Maak maar een kruisingschema van de ouders. 

Slide 15 - Tekstslide

In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind geen pigment heeft?
A
100%
B
75%
C
50%
D
25%

Slide 16 - Quizvraag

Uitleg vorige vraag
Twee ouders met allebei pigment krijgen twee kinderen die albino zijn en een kind met pigment. Je weet dan dat pigment hebben dominant is (A) en albino recessief (a). Was pigment namelijk recessief, dan hadden beide ouders aa en krijgen alle kinderen dus ook aa. In dit geval zijn beide ouders Aa en kunnen ze dus zovel kinderen met pigment (AA of Aa) krijgen of kinderen die albino zijn (aa). Maak een kruisingschema met Aa x Aa en er komt dan uit dat er 25% kans is op aa en dus op een kind die albino is. 

Slide 17 - Tekstslide

Bij muizen is het allel voor zwarte vachtkleur dominant over dat voor bruine vachtkleur. In de afbeelding is een stamboom getekend van een familie muizen. Er zijn individuen met bruine en zwarte vacht. Er wordt aangenomen dat geen mutatie heeft plaatsgevonden.

Van welk van de individuen 1, 2, 3 en 4 kan het allel voor bruine vachtkleur dat individu 5 van zijn ouders heeft geërfd, uiteindelijk afkomstig zijn?
A
alleen van muis 3
B
alleen van muis 1 of van muis 2
C
alleen van muis 2 of van muis 3
D
van muis 1, van muis 2, van muis 3 of van muis 4

Slide 18 - Quizvraag

Uitleg vorige vraag
In deze vraag gebruik ik de letter D en d voor dominant en recessief.

De ouders van muis 5 zijn zwart en dat is dominant, dus die zijn DD of Dd. Echter doordat de muizen 2 en 3 dd zijn moeten de ouders van muis 5 dus Dd zijn. 
Je weet dus dat de muizen 1 en 4 de D doorgeven aan de ouders van muis 5 en de muizen 2 en 3 de d doorgeven aan de ouders van muis 5.  Het allel van bruine vachtkleur (d)  bij muis 5 moet dus  uiteindelijk afkomstig zijn van muis 2 of 3.

Slide 19 - Tekstslide

Aan het eind van de les kun je:
  • uitleggen wat allelen zijn.
  • uitleggen wat de invloed is van dominante en recessieve allelen.
  • met behulp van een stamboom uitleggen hoe eigenschappen overerven.
  • beschrijven hoe allelen van de ouders zorgen voor nieuwe combinaties in het genotype van de nakomelingen.

Slide 20 - Tekstslide

Aan het werk
Open Vivo en maak de opdrachten van 12.3


Opdrachten: zie studiewijzer op Somtoday

Extra oefenen: https://biologiepagina.nl/Havo4/genetica/Oefenen.htm

Slide 21 - Tekstslide