présent-passé composé-adjectif

1 / 17

Slide 1: Tekstslide

FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Lesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vervoeg het werkwoord in de présent.
Ils (adorer) --------le chocolat.

Slide 2 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord in de présent.
Il (être) ________ très sympa.

Slide 3 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord in de présent.
Il (manger) _____ souvent des bonbons.

Slide 4 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord in de présent.
Vous (aimer) ______ les bonbons?

Slide 5 - Open vraag

Vervoeg in de passé composé.
Ils (aider) _____ leurs parents.

Slide 6 - Open vraag

Vervoeg in de passé composé.
Tu (manger) _____tous les bonbons?

Slide 7 - Open vraag

Vervoeg in de passé composé.
Nous (avoir) _____un accident.

Slide 8 - Open vraag

Vervoeg in de passé composé.
Il (bavarder) _______avec le prof?

Slide 9 - Open vraag

Vervoeg in de passé composé.
Nous (être) ______ en Italie.

Slide 10 - Open vraag

Beschrijf je huis in één zin. Gebruik een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 11 - Open vraag

Beschrijf het karakter van je broer of zus in één zin.

Slide 12 - Open vraag

Vertaal: een klein huis.
une _____maison______

Slide 13 - Open vraag

Vertaal: Onze jonge honden.
Nos _____chiens______

Slide 14 - Open vraag

Vertaal: twee oude katten.
Deux _____chats ______

Slide 15 - Open vraag

Vertaal: een zwarte kat.
Un _____chat_____

Slide 16 - Open vraag

Zijn er nog vragen?

Slide 17 - Open vraag