H9 Banken
1 / 11
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Stelling 1
Chartaal geld= munten en bankbiljetten in bezit publiek.
Stelling 2
Giraal geld = betaalrekening bij banken in bezit publiek.
Chartaal geld= munten en bankbiljetten in bezit publiek.
Stelling 2
Giraal geld = betaalrekening bij banken in bezit publiek.
A
1+2 zijn juist
B
1+2 zijn onjuist
C
1 is juist; 2 is onjuist
D
1is onjuist; 2 is juist
Slide 2 - Quizvraag
Stelling 1
Papier geld in de kluis van de bank hoort niet tot de maatschappelijke geldhoeveelheid.
Stelling 2
Bij deflatie stijgen de prijzen.
Papier geld in de kluis van de bank hoort niet tot de maatschappelijke geldhoeveelheid.
Stelling 2
Bij deflatie stijgen de prijzen.
A
1+2 zijn juist
B
1+2 zijn onjuist
C
1 is juist; 2 is onjuist
D
1is onjuist; 2 is juist
Slide 3 - Quizvraag
Stelling 1
Inflatie onder de 2% is goed voor de economie.
Stelling 2
Hyperinflatie is positief voor gezinnen met veel schulden.
Inflatie onder de 2% is goed voor de economie.
Stelling 2
Hyperinflatie is positief voor gezinnen met veel schulden.
A
1+2 zijn juist
B
1+2 zijn onjuist
C
1 is juist; 2 is onjuist
D
1is onjuist; 2 is juist
Slide 4 - Quizvraag
Stelling 1
Bij overbesteding neemt de inflatie toe
Stelling 2
Bij hoogconjunctuur neemt de inflatie af
Bij overbesteding neemt de inflatie toe
Stelling 2
Bij hoogconjunctuur neemt de inflatie af
A
1+2 zijn juist
B
1+2 zijn onjuist
C
1 is juist; 2 is onjuist
D
1is onjuist; 2 is juist
Slide 5 - Quizvraag
Stelling 1
Het hoofddoel van ECB is prijsstabiliteit.
Stelling 2
Het hoofddoel van een primaire bank is na het streven naar continuïteit het streven naar winst.
Het hoofddoel van ECB is prijsstabiliteit.
Stelling 2
Het hoofddoel van een primaire bank is na het streven naar continuïteit het streven naar winst.
A
1+2 zijn juist
B
1+2 zijn onjuist
C
1 is juist; 2 is onjuist
D
1is onjuist; 2 is juist
Slide 6 - Quizvraag
Stelling 1
De oorzaak van monetaire inflatie is een te lage rente.
Stelling 2
De oorzaak van kosteninflatie is stijging van bv brandstofkosten.
De oorzaak van monetaire inflatie is een te lage rente.
Stelling 2
De oorzaak van kosteninflatie is stijging van bv brandstofkosten.
A
1+2 zijn juist
B
1+2 zijn onjuist
C
1 is juist; 2 is onjuist
D
1is onjuist; 2 is juist
Slide 7 - Quizvraag
Stelling 1
De functies van geld zijn: rekeneenheid; spaarmiddel en ruilmiddel.
Stelling 2
Bij substitutie wordt chartaal geld omgezet in giraal geld of andersom.
De functies van geld zijn: rekeneenheid; spaarmiddel en ruilmiddel.
Stelling 2
Bij substitutie wordt chartaal geld omgezet in giraal geld of andersom.
A
1+2 zijn juist
B
1+2 zijn onjuist
C
1 is juist; 2 is onjuist
D
1is onjuist; 2 is juist
Slide 8 - Quizvraag
Stelling 1
Wanneer een primaire bank een lage liquiditeit heeft mogen ze veel hypotheken aanbieden.
Stelling 2
Bij hoge inflatie zal de ECB haar rente verhogen.
Wanneer een primaire bank een lage liquiditeit heeft mogen ze veel hypotheken aanbieden.
Stelling 2
Bij hoge inflatie zal de ECB haar rente verhogen.
A
1+2 zijn juist
B
1+2 zijn onjuist
C
1 is juist; 2 is onjuist
D
1is onjuist; 2 is juist
Slide 9 - Quizvraag
Stelling 1
Bij transformatie worden primaire liquiditeiten omgezet in secundaire liquiditeiten of andersom.
Stelling 2
Voorbeelden van secundaire liquiditeiten zijn spaargeld en buitenlandse valuta
Bij transformatie worden primaire liquiditeiten omgezet in secundaire liquiditeiten of andersom.
Stelling 2
Voorbeelden van secundaire liquiditeiten zijn spaargeld en buitenlandse valuta
A
1+2 zijn juist
B
1+2 zijn onjuist
C
1 is juist; 2 is onjuist
D
1is onjuist; 2 is juist
Slide 10 - Quizvraag
Stelling 1
Het wisselen van $ in € noemen we substitutie, de maatschappelijke geldhoeveelheid neemt hierdoor toe.
Stelling 2
Geld uit de muur opnemen noemen we transformatie, de maatschappelijke geldhoeveelheid neemt hierdoor toe.
Het wisselen van $ in € noemen we substitutie, de maatschappelijke geldhoeveelheid neemt hierdoor toe.
Stelling 2
Geld uit de muur opnemen noemen we transformatie, de maatschappelijke geldhoeveelheid neemt hierdoor toe.
A
1+2 zijn juist
B
1+2 zijn onjuist
C
1 is juist; 2 is onjuist
D
1is onjuist; 2 is juist
