Monetaire zaken hoofdstuk 3

Monetaire zaken hoofdstuk 3
geldschepping
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Monetaire zaken hoofdstuk 3
geldschepping

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
 noemen welke posten op de balans van een bank behoren tot de maatschappelijke geld¬hoeveelheid.
• de omvang van de maatschappelijke geldhoeveelheid, de secundaire liquiditeiten en de binnen¬landse liquiditeitenmassa berekenen.
• verklaren wanneer er sprake is van wederzijdse schuldaanvaarding of geldcreatie door de centrale bank.
• voorbeelden noemen van substitutie en transformatie.
• liquiditeitsratio en solvabiliteitsratio berekenen.
• met behulp van de solvabiliteit berekenen hoeveel geld een bank nog mag scheppen.
• veranderingen in de omvang en de samenstelling van de primaire en secundaire liquiditeiten¬massa analyseren aan de hand van (mutatie)balansen.
• de invloed van banken, overheid en buitenland op de liquiditeitenmassa analyseren.

Slide 2 - Tekstslide

Is er bij wederzijdse schuldaanvaarding sprake van geldschepping?
A
soms
B
altijd
C
misschien
D
bijna altijd

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Wederzijdse schuldaanvaarding:

Bank krijgt schuld aan klant in de vorm van extra geld op de betaalrekening
Klant krijgt schuld omdat hij bedrag terug moet betalen (debiteuren)

Wederzijdse schuldaanvaarding ontstaat door geldschepping door banken middels girale kredietverlening

Slide 5 - Tekstslide

Is er bij wederzijdse schuldaanvaarding sprake van geldschepping?
A
soms
B
altijd
C
misschien
D
bijna altijd

Slide 6 - Quizvraag

Geldschepping /Geldvernietiging

Krediet verlenen
Geld op spaarrekening 

Slide 7 - Tekstslide

Geldhoeveelheid
De figuur illustreert dit aan de hand van de maatschappelijke geldhoeveelheid in ons land. Het betreft het aggregaat M1, dat bestaat uit het chartale geld (dit zijn de munten en bankbiljetten) in omloop en de saldi in rekening courant (het girale geld, ofwel de betaalrekeningen). Grofweg

Slide 8 - Tekstslide

Waaruit bestaat de maatschappelijke geldhoeveelheid?
A
Alle munten en bankbiljetten in omloop bij het publiek.
B
Alle direct opvraagbare tegoeden in betaalrekeningen in handen van het publiek.
C
Alle munten en direct opvraagbare tegoeden op betaalrekeningen in handen van het publiek.
D
Al het geld op de wereld.

Slide 9 - Quizvraag

Een geldscheppende bank heeft de volgende balansposten
Debiteuren = 150 ; Rekening-couranttegoeden = 128; Tegoed bij de centrale bank = 5; Kas = 36; Spaarrekeningen = 40; Dollarrekeningen = 23

Bereken het liquiditeitspercentage
A
32,0%
B
28,1%
C
27,1%
D
24,4%

Slide 10 - Quizvraag

Geld
Geld is datgene wat binnen een bepaalde samenleving algemeen wordt geaccepteerd als ruilmiddel, rekeneenheid en vermogensobject (of oppotmiddel).

Slide 11 - Tekstslide

= AL HET GIRALE EN CHARTALE GELD IN HANDEN VAN HET PUBLIEK

Slide 12 - Tekstslide

Wat zou substitutie kunnen betekenen?
A
Chartaal geld omzetten in giraal geld
B
Giraal geld omzetten in chartaal geld
C
Zowel antwoord A als B

Slide 13 - Quizvraag

Geldschepping & Geldvernietiging
1:  Krediet verlening aan commerciële banken
2: aflossing van krediet of geld op spaarrekening zetten. 

Banken moeten altijd aan hun verplichtingen voldoen. 
--> Solvabel zijn (door solvabiliteitsratio)
--> Liquide zijn (door liquiditeitsratio)

Slide 14 - Tekstslide

Eigen vermogen
Vreemd vermogen  x 100%

Slide 15 - Tekstslide

Primaire en Secundaire liquiditeiten
Primaire liquiditeiten --> kan je direct mee betalen (bankbiljetten, munten, girale tegoeden)

Secundaire liquiditeiten --> kortlopende vorderingen op banken in handen van het publiek die op korte termijn zonder veel kosten omgezet kunnen worden in primaire liquiditeit (spaargeld) = BIJNA-GELD

Slide 16 - Tekstslide

Secundaire liquiditeiten
1 . Korte termijndeposito's
2. Korte valuta tegoeden
3. Korte spaartegoeden

LEES BLZ 26!!

Slide 17 - Tekstslide

Wat zou de binnenlandse liquiditeitenmassa kunnen zijn?
A
Al het geld in een land
B
de primaire + secundaire liquiditeiten
C
Hetzelfde als het nationaal inkomen
D
De massa van giraal en chartaal geld

Slide 18 - Quizvraag

Wat is transformatie?
A
Chartaal geld omzetten in giraal geld
B
Giraal geld omzetten in chartaal geld
C
Niet-geld omzetten naar geld en andersom

Slide 19 - Quizvraag

Mutatiebalansen
Transformatie komt terug op de balans van de bank. Om niet elke keer een nieuwe balans te maken, wordt gebruik gemaakt van mutatiebalansen

zie opdracht 3.10! (SAMEN)

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 3.7 t/m 3.11

Slide 21 - Tekstslide

De overheid
Rekening waarop de transacties van de Nederlandse rijksoverheid worden geboekt heet 's Rijks schatkist.

- Overheid betaalt aan publiek (vb. loon aan ambtenaren)--> maatschappelijke geldhoeveelheid stijgt = geldschepping
- publiek betaalt belasting aan de overheid --> maatschappelijke geldhoeveelheid daalt = geldvernietiging

Slide 22 - Tekstslide

Overheidssaldo
Overheidsinkomsten - Overheidsuitgaven 
(belastinginkomsten - uitgaven)

Overheid heeft vaak een tekort. (inkomsten < uitgaven)
om het tekort op te vullen leent overheid geld. Zij verkopen staatsobligaties en het publiek koopt die staatsobligatie

Slide 23 - Tekstslide

Wat is een staatsobligatie?
A
Een lening van een multinational
B
Een verplichting vanuit de ECB
C
Een verplichting vanuit de EU
D
Een schuldbewijs van de overheid

Slide 24 - Quizvraag

Staatsobligaties
De overheid heeft geld nodig om collectieve goederen te leveren. Voor een groot gedeelte komt dit uit belasting. Als de overheid echter meer uitgaven dan inkomsten heeft, moeten ze geld lenen. Dit doen ze via de uitgifte van staatsobligaties. Iemand die een staatsobligatie koopt (hierin belegd), leent geld uit aan de overheid en krijgt rente. Na een bepaalde looptijd krijgt de belegger het uitgeleende geld weer terug.


Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 3.12 + 3.13 + Meerkeuze Zelftest
Open vragen zelftest bewaren voor SE! 
GOED OEFENEN!!!

Slide 26 - Tekstslide