Redekundig ontleden herhalen

Welkom in de les


Jas in kluisje of aan de kapstok boven
Telefoon in telefoontas
Boek, etui en aantekeningenschrift op tafel
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom in de les


Jas in kluisje of aan de kapstok boven
Telefoon in telefoontas
Boek, etui en aantekeningenschrift op tafel

Slide 1 - Tekstslide

Na deze les
- heb je redekundig ontleden herhaald.

Slide 2 - Tekstslide

Twee soorten ontleden
Redekundig ontleden


Taalkundig ontleden

Slide 3 - Tekstslide

Ontleedvolgorde
1. persoonsvorm onderstrepen
2. zin in zinsdelen hakken
3. Volgorde ontleden:
pv=
ow =
WG of NG =
Lv=
Mv=
Bwb=

Slide 4 - Tekstslide

Julie/heeft/tijdens de vakantie/haar mobiel/ op straat/laten vallen.
pv = heeft
ow= Julie
WG = heeft laten vallen
lv = haar mobiel
bwb = tijdens de vakantie, op straat

z.w.w. = vallen, h.w.w. = heeft, laten

Slide 5 - Tekstslide

Vanwege een studiedag /zijn/ de leerlingen/ morgen/ vrij
pv = zijn
ow = de leerlingen
NG = zijn vrij
wd = zijn, nd = vrij
bwb = vanwege een studiedag, morgen

zijn = k.ww.

Slide 6 - Tekstslide

Na het feest/ hebben/ wij/ haar/ naar huis / gebracht
pv = hebben
ow= wij
wg = hebben gebracht
lv = haar
bwb = na het feest, naar huis

z.w.w. = gebracht, h.w.w. = hebben

Slide 7 - Tekstslide

Ik/ zal/ vandaag/ nog/ een maaltijd/ voor jou/ koken.
pv = zal
ow= ik
wg = zal koken
lv = een maaltijd
mv = voor jou
bwb = vandaag, nog
z.w.w. = koken, h.w.w. = zal

Slide 8 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Niet altijd is de bijwoordelijke bepaling gemakkelijk te vinden door het stellen van vragen zoals: wanneer, waarom, waarmee etc. Belangrijk: de bijwoordelijke bepaling zegt iets over het gezegde.

Ik /liep / gisteren / naar huis

 

Slide 9 - Tekstslide

Ontleed de volgende zin

Volgens de commissaris zou de oplichter met de noorderzon vertrokken zijn.


Slide 10 - Tekstslide

Onderwerp
De doener in de zin of degene die 'is'.


Door de regen loop ik naar huis.
Ik loop door de regen naar huis.
Ik ben jarig vandaag.
Vandaag ben ik jarig.

Slide 11 - Tekstslide

lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

Ik eet een appel. (Wat eet ik?). Eet = werkwoordelijk gezegde. Het lijdend voorwerp 'ondergaat' de handeling van het onderwerp.

Slide 12 - Tekstslide

lijdend voorwerp
Heeft elke zin een lijdend voorwerp? Nee
Afhankelijk van het werkwoord.

Hij ontvangt..... iets 
Ik fiets....(iets? iemand? Nee, dat kan niet). 

Slide 13 - Tekstslide

meewerkend voorwerp
aan/voor wie + gezegde + ow (+ lv)?

ow=onderwerp. 

Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven.
(Aan wie heeft hij een cadeau (=lv) gegeven? Aan Sanne.

Slide 14 - Tekstslide

meewerkend voorwerp
Voorbeelden van werkwoorden die vaak een meewerkend voorwerp 'bij zich dragen':

aanbieden
overhandigen
antwoorden
laten zien

Slide 15 - Tekstslide

Aan het werk
Grammaticaboekje:
Begin aan opdrachten 7 t/m 11
Schrijf de uitwerkingen in je schrift, zodat je de ontleedvolgorde goed kunt aanhouden. 

Slide 16 - Tekstslide

Onderwerp en congruentie
Wat is dat ook alweer? Denk aan de relatie tussen onderwerp en persoonsvorm.

Slide 17 - Tekstslide