Lezen H4 2.0

Wat weet je nog
van argumenteren?
1 / 26
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat weet je nog
van argumenteren?

Slide 1 - Woordweb

Slide 2 - Tekstslide

Een betoog heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 3 - Quizvraag

Overtuigen
De schrijver van de tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt. 

Slide 4 - Tekstslide

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
niet-feitelijk argument

Slide 7 - Quizvraag

Feitelijk of niet-feitelijk?
Niet-feitelijk, omdat 'gezellige mensen' een mening is. De definitie van gezellig is voor iedereen anders. 

Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk controleren
Maak een foto van je huiswerk

Slide 9 - Open vraag

Vraag 3
Wat staat er in hokje : A1 - B1 - C1 - D1
Typ het ook in deze volgorde!

Slide 10 - Open vraag

Antwoorden vraag 3 
A1 Volkoren brood is gezond.
A2 In volkorenbrood zit jodium.
A3 In volkorenbrood zitten verschillende vitamines.
A4 In volkorenbrood zitten mineralen.
A5 In volkorenbrood zitten nuttige vezels.
B1 Halfvolle melk is gezond.
B2 In halfvolle melk zitten eiwitten.
B3 In halfvolle melk zit kalk.
C1 Appelstroop is gezond.
C2 In appelstroop zit ijzer.
D1 Halvarine is gezond.
D2 In halvarine zitten goede vetten.
D3 In halvarine zit extra vitamine D.

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 5
Om wat voor argumentatie gaat het hier?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Meervoudige argumentatie
C
Enkelvoudige onderschikkende argumentatie
D
Meervoudige onderschikkende argumentatie

Slide 12 - Quizvraag

Vraag 7. Aan welke signaalwoorden herken je de weerlegging?

Slide 13 - Open vraag

Vraag 9. Aan welk signaalwoord herken je het tweede argument?

Slide 14 - Open vraag

Tegenargument en weerlegging
Tegenargument: ontkracht het standpunt of een argument.

Weerlegging: je ontkracht een argument


Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de stelling (mening)?
A
Daar doen wij niet aan mee.
B
Ben je gek?
C
Ik vind Valentijn echt belachelijk.
D
Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.

Slide 17 - Quizvraag

Welk argument wordt er voor de stelling gegeven?
A
Ben je gek?
B
Ik vind Valentijn echt belachelijk.
C
Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.
D
Je hoeft niet altijd iets te kopen om Valentijn te vieren...

Slide 18 - Quizvraag

Welk tegenargument wordt er gegeven?
A
Ik vind Valentijn echt belachelijk.
B
Je hoeft niet altijd iets te kopen om Valentijn te vieren...
C
Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.
D
Daar doen wij niet aan mee.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de functie van een tegenargument?

Slide 20 - Open vraag

Wat is de functie van een weerlegging?

Slide 21 - Open vraag

Als je een tegenargument weerlegt, dan ontkracht je het gegeven tegenargument en zeg je dus dat het tegenargument niet klopt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Is B een weerlegging of tegenargument?
A. Roken bekort het leven met acht jaar. Roken moet helemaal verboden worden.
B. Mensen moeten zelf weten of ze roken of niet.
A
Weerlegging
B
Tegenargument

Slide 23 - Quizvraag

Is B een weerlegging of tegenargument?
A. Volgens mij kun je beter blijven zitten, want dan slaag je over twee jaar met hogere cijfers.
B. Maar dat kost me wel een heel jaar.

A
Weerlegging
B
Tegenargument

Slide 24 - Quizvraag

Heb je nog vragen?

Slide 25 - Open vraag

Huiswerk
Lezen H4
Opdracht 4 op blz. 141 en 142

Slide 26 - Tekstslide