2. Centraal Examen 2F 2020-2021

Lesdoelen
Aan het einde van de les
  • Kun je vertellen wat verwijswoorden zijn.
  • Kun je benoemen waar ze naar verwijzen.
  • Hebben we klassikaal een oefenexamen gemaakt.
              
             Signaalwoorden vormen een onderdeel in de vragen en teksten van het CE Nederlands.


Je weet waar ze naar verwijzen.
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
Aan het einde van de les
  • Kun je vertellen wat verwijswoorden zijn.
  • Kun je benoemen waar ze naar verwijzen.
  • Hebben we klassikaal een oefenexamen gemaakt.
              
             Signaalwoorden vormen een onderdeel in de vragen en teksten van het CE Nederlands.


Je weet waar ze naar verwijzen.

Slide 1 - Tekstslide

Berekening diplomacijfer Nederlands
lezen en luisteren (CE) 
50%
spreken
gesprekken schrijven
50%
+
: 2

Slide 2 - Tekstslide

Signaalwoorden geven het verband in een zin/tekst aan. 


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

VERGELIJKING
A
net als
B
kortom
C
als
D
waarmee

Slide 5 - Quizvraag

SAMENVATTING
A
hierdoor
B
concluderend
C
om
D
kortom

Slide 6 - Quizvraag

UITLEG OF TOELICHTING
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij

Slide 7 - Quizvraag

TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 8 - Quizvraag

TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 9 - Quizvraag

VOORWAARDE
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar

Slide 10 - Quizvraag

Hoofd- en bijzaken
                                                                            Onderwerp van de tekst

                                                                                       Hoofddoel 
                                                       (informeren/overtuigen/instrueren/amuseren)

                                                       Hoofdzaken                                         Bijzaken
                            begin of einde van een tekst                                voorbeelden & extra uitleg
                     Feiten/eigenschappen onderwerp                          Verhelderen de tekst
    Hoofdzaken in één zin samen: hoofdgedachte                  anekdotes, grapjes, etc.

      Het herkennen van hoofd- en bijzaken moet je oefenen. Zie Studiemeter lezen & luisteren           

Slide 11 - Tekstslide

TIP 1
Lees eerst de vraag en ga daarna pas op zoek in de tekst of luister daarna pas het luisterfragment.

Slide 12 - Tekstslide

TIP 2
Er zijn altijd twee antwoorden zo goed als juist. De ene is vollediger dan de andere.

Slide 13 - Tekstslide

Tip 3
Beantwoord eerst de vragen die je weet en ga na afloop pas de vragen bij langs waarover je sterk twijfelt. Zo blijf je in de positieve 'flow'

Slide 14 - Tekstslide

Tip 4
Houdt de tijd in de gaten.

Slide 15 - Tekstslide


Vragen?

Slide 16 - Woordweb

Slide 17 - Tekstslide

Wat is de aanleiding voor het schrijven van deze tekst?
A
een nieuwe app die een jetlag tegen moet gaan
B
C
een slaaponderzoek dat over de hele wereld gehouden is
D
een rapport van de Amerikaanse Centra voor Ziektebestrijding en Preventie

Slide 18 - Quizvraag

Waarin wijkt de conclusie van de Universiteit van Michigan af van de mening van andere slaapdeskundigen?
A
De hoeveelheid daglicht waaraan we worden blootgesteld is belangrijker dan gedacht werd.
B
De nadelen van slaaptekort voor onze gezondheid zijn veel groter dan gedacht werd.
C
Het moment waarop we gaan slapen wordt minder bepaald door ons biologische ritme dan gedacht werd.

Slide 19 - Quizvraag

In het eerste deel van alinea 4 geeft de schrijver een uitkomst van het onderzoek van de Universiteit van Michigan. Wat doet de schrijver in het tweede deel van alinea 4?
A
Hij geeft een andere uitkomst van het onderzoek.
B
Hij geeft kitiek op de uitkomst van het onderzoek.
C
Hij geeft uitleg bij de uitkomst van het onderzoek.

Slide 20 - Quizvraag

Wat is volgens Olivia Watch de overeenkomst tussen slaaptekort en dronkenschap? Bij allebei
A
beseffen mensen niet dat ze zich afwijkend gedragen.
B
kunnen er ernstige gevolgen optreden voor de gezondheid.
C
wordt het gedrag bepaald door de mensen om de persoon heen.

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Arne Maas vertelt dat het erg moeilijk was om proefpersonen te vinden voor het onderzoek. Hoe komt dat volgens Arne Maas?
A
Veel mensen denken dat ze moeilijk zonder internet kunnen.
B
Veel mensen vinden het lastig om mee te doen aan een onderzoek.
C
Veel mensen willen nooit meedoen aan een onderzoek.

Slide 23 - Quizvraag

proefpersonen
Arne Maas
beiden
banksaldopvragen
contact met de buitenwereld
mailen
route opzoeken met Google Maps
shoppen

Slide 24 - Sleepvraag

Arne Maas vertelt dat de proefpersonen ongelukkig werden van het onderzoek. Wat is voor de jongeren de belangrijkste reden?
A
Ze konden hun praktische zaken niet meer regelen via internet.
B
Ze voelden zich eenzaam omdat ze minder contacten hadden.
C
Ze vonden het moeilijk om hun extra vrije tijd in te vullen.

Slide 25 - Quizvraag

Arne Maas zegt dat d eproefpersonen tijdens het onderzoek mensen gingen opzoeken. Hoe reageert de presentator?
A
Hij heeft er begrip voor.
B
Hij is verbaasd.
C
Hij maakt er een grapje van.

Slide 26 - Quizvraag

De presentator vraagt: ''Zijn mensen gedeformeerd geraakt door het internet?'' Wat betekent 'gedeformeerd' hier?
A
Mensen zijn de ouderwetse gewoonten vergeten en verleerd.
B
Mensen zijn een beetje verslaafd geraakt aan het internet.
C
Mensen zijn gewend dat dingen nu makkelijker gaan.

Slide 27 - Quizvraag

Hoe sluit de presentator het programma af?
A
met een conclusie
B
met een oproep
C
met een samenvatting

Slide 28 - Quizvraag

In het radioprogramma voert de presentator een gesprek met Arne Maas over zijn onderzoek. Wat is het doel van dit onderzoek?
A
onderzoeken of mensen normaal functioneren zonder internet.
B
onderzoeken waarom mensen internet gebruiken.
C
onderzoeken wat het effect is van internet op het welzijn

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel van dit radioprogramma?
A
De presentator wil de luisteraar informeren over het onderzoek naar internetgebruik.
B
De presentator wil de luisteraar overtuigen van de voordelen van internetgebruik.
C
De presentator wil de luisteraar waarschuwen voor de risico's van internetgebruik.

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het voornaamste doel van de schrijver?
A
Hij wil de lezer overhalen om vaker een balansdag te nemen.
B
Hij wil de lezer uitleggen hoe een goede balansdag eruitziet.
C
Hij wil de lezer vermaken met informatie over de balansdag.

Slide 31 - Quizvraag

In welke alinea wordt uitgelegd wat een balansdag is?
A
In alinea 1
B
In alinea 2
C
In alinea 3
D
In alinea 4

Slide 32 - Quizvraag

Welke acties passen volgens de tekst bij een balansdag?
A
de trap nemen in plaats van de lift
B
veel water drinken
C
tussendoor veel fruit eten
D
drie keer per dag eten en iets minder eten dan de vorige dag

Slide 33 - Quizvraag

Samir heeft vandaag een balansdag. Wat kan Samir het best doen als hij tussen de maaltijden door trek krijgt?
A
een deel van zijn drie maaltijden als tussendoortje nemen
B
zijn volgende maaltijd aanvullen met rauwkost of fruit
C
fruit of een boterham tussen de maaltijden door nemen

Slide 34 - Quizvraag

Wat is volgens de tekst een gevolg van het overslaan van het ontbijt?
A
Je krijgt dan minder calorieën binnen.
B
Je voeding is dan niet gevarieerd genoeg.
C
Het is dan lastiger je aan de balansdag te houden.

Slide 35 - Quizvraag

Welk tussenkopje past het best boven alinea 7?
A
Let op met drank
B
Slimme tussendoortjes
C
Snoep gezond

Slide 36 - Quizvraag