meewerkend voorwerp

Gisteren
Wat is een enkelvoudige zin?

Wat is een meervoudige zin?

Wat is een hoofdzin?

Wat is een bijzin?

Wat kun je doen met MEOW?
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Gisteren
Wat is een enkelvoudige zin?

Wat is een meervoudige zin?

Wat is een hoofdzin?

Wat is een bijzin?

Wat kun je doen met MEOW?

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling

  • Persoonsvorm = belangrijkste werkwoord (vraagproef, getalsproef, tijdsproef)

  • Zinsdelen: zinsdeelproef (welk woord of welke woordgroep kan vóór de pv worden gezet? Dat is een zindeel.

  • Onderwerp = wie/wat + gezegde?

  • Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden uit de zin.

  • Naamwoordelijk gezegde = koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel

  • Lijdend voorwerp = wat/wie + gezegde + onderwerp
  • Meewerkend voorwerp = aan wie/voor wie

Slide 2 - Tekstslide

Welk woord in de zin is de persoonsvorm?
Ik fiets op mijn fiets naar school
A
fiets(1e woordje)
B
fiets (2e woordje)
C
Ik
D
school

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 4 - Quizvraag

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quizvraag

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Quizvraag

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wie =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 7 - Quizvraag

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Mijn konijn =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quizvraag

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...


  • weet je wat het meewerkend voorwerp is.
     
  • weet je wat het verschil is tussen HEN en HUN

Slide 9 - Tekstslide

Weet je nog wat een meewerkend voorwerp is?

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Video

Dus....
Meewerkend voorwerp

aan wie / voor wie + wg + o+ lv

Gaat bijna altijd om een mens, soms om een dier of ding.


Slide 12 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp: hen/hun?
Hun hebben taart? Nee! Zij hebben taart.
Wanneer gebruik je ‘hun’ dan wel?


1. Hun = bezittelijk voornaamwoord > Hun taart is lekker.

2. Meewerkend voorwerp > Ik geef hun taart OF ik geef aan hen taart.

3. Wanneer gebruik je alleen hen? Lijdend voorwerp: Ik zie hen staan.







Slide 13 - Tekstslide

Laura geeft haar ouders een bos bloemen.
Wat is mwv?
A
aan Laura
B
aan haar ouders
C
aan een bos bloemen

Slide 14 - Quizvraag

Voor ons wordt een liedje gezongen.
Wat is mwv?
A
voor ons
B
voor jouw
C
voor mij

Slide 15 - Quizvraag

De regering geeft het onderwijs extra geld.
Wat is mwv?
A
de regering
B
het onderwijs
C
extra geld

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Mag ik u een kopje koffie aanbieden?

Slide 17 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Slide 18 - Open vraag

Het meewerkend voorwerp is:
De ober heeft eindelijk een glas cola voor Meindert ingeschonken.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Hij geeft zijn zus een knuffel.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin:
De politieagent gaf de foutparkeerder een flinke boete.

Slide 21 - Open vraag

Ontleed de volgende zin volgens het stappenplan:
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.

Slide 22 - Open vraag

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 23 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 24 - Open vraag