M4c herhaling paragraaf 6: invloed op de politiek

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
burMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wie zitten er in het kabinet?
A
Ministers en de koning
B
Eerste en Tweede Kamer
C
Ministers en staatssecretarissen
D
Ministers en de Tweede kamer

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de gemiddelde leeftijd in het kabinet?
A
36
B
49
C
55
D
40

Slide 5 - Quizvraag

Wie zitten er in de Tweede Kamer?
A
Volksvertegenwoordi-gers
B
Ministers
C
Staatssecretarissen
D
Koning

Slide 6 - Quizvraag

De politiek voelt voor mij als dichtbij.
😒🙁😐🙂😃

Slide 7 - Poll

Iedereen mag een politieke partij oprichten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een politieke partij en een pressiegroep?

Slide 9 - Open vraag

Met een pressiegroep bedoelen we:
A
Een bedrijf dat zich met de politiek bemoeit.
B
Een partij die ideeën heeft voor de samenleving.
C
Een muziekvereniging of sportclub.
D
Een organisatie die opkomt voor één onderwerp

Slide 10 - Quizvraag

Pressiegroepen proberen met hun acties druk uit te oefenen op de politiek. Hoe noemen we dit?
A
Lobbyen
B
Demonstreren
C
Bezwaar maken

Slide 11 - Quizvraag

Noem een voorbeeld van een pressiegroep.

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Welke mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de politiek zag je op de foto?
A
Petitie indienen bij de overheid.
B
Direct contact opnemen met politici
C
Openlijke actie
D
Klacht indienen bij de Nationale Ombudsman

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Welke mogelijkheid om invloed uit te oefenen op politiek zag je op de foto?
A
Burgerinitiatief indienen.
B
Petitie indienen bij de overheid.
C
Openlijke actie
D
Rechter inschakelen.

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Welke mogelijkheid om invloed uit te oefenen op politiek zag je op de foto?
A
Burgerinitiatief indienen.
B
Gebruik maken van officiële inspraakmogelijkheden.
C
Klacht indienen bij de Nationale Ombudsman.
D
Rechter inschakelen.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is macht?
A
Het niet kunnen sturen van andermans gedrag.
B
Het kunnen sturen van andermans gedrag.

Slide 19 - Quizvraag

Noem een voorbeeld waarin iemand macht over jou heeft.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het verschil tussen macht en invloed?
A
Macht = wat je hebt Invloed = uitvoering van macht
B
Invloed = wat je hebt Macht = uitvoering van invloed

Slide 21 - Quizvraag

Je krijgt een boete van een politieagent omdat je door rood bent gereden. Wat voor een machtsmiddel heeft die politieagent?
A
Vanuit kennis en deskundigheid
B
Toegang tot politici
C
Vanuit een beroep of functie
D
Toegang tot media

Slide 22 - Quizvraag

Je krijgt huisarrest omdat je weer eens met een 3 voor wiskunde naar huis komt. Wat voor een machtsmiddel hebben je ouders?
A
Toegang tot politici
B
Door middel van financiële middelen
C
Vanuit kennis en deskundigheid
D
Vanuit een beroep of functie

Slide 23 - Quizvraag

Na jaren te hebben gerookt stop je met roken omdat een arts tegen je zegt dat je anders aan het zuurstof moet. Wat voor een machtsmiddel heeft de arts?
A
Vanuit kennis en deskundigheid
B
Vanuit gezag en charisma
C
Door middel van financiële middelen
D
Toegang tot media

Slide 24 - Quizvraag

Het is vrijdagavond en je ligt heerlijk op de bank te netflixen. Een vriend(in) appt je om mee te gaan naar een feest. Je besluit tóch mee te gaan. Welk machtsmiddel heeft jouw vriend(in)?
A
Vanuit gezag en charisma
B
Vanuit kennis en deskundigheid
C
Toegang to media
D
Door middel van financiële middelen

Slide 25 - Quizvraag

Je werkt 3 jaar bij de Albert Heijn. Je moet elke keer zorgen dat de voorraad in de winkel ligt.
Anders krijg je geen salaris. Welk machtsmiddel heeft de Albert Heijn?
A
Toegang tot politici
B
Door middel van financiële middelen
C
Vanuit gezag en charisma
D
Vanuit kennis en deskundigheid

Slide 26 - Quizvraag

Ik begrijp paragraaf 6: Invloed op de politiek helemaal.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide