P3W3-4 ATVV: Vitale functies P/T/RR

P3W3-4 ATVV: Temp, pols en bloeddruk
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

P3W3-4 ATVV: Temp, pols en bloeddruk

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelstelling
Na de lessen en het bestuderen van het lesmateriaal in TM en het maken van de verwerkingsopdrachten kun je de pols, temperatuur, bloeddruk van de zorgvrager meten, interpreteren en actie ondernemen bij afwijkende waarden.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud
  • Terugblik vorige les
  • Over 2 lesweken verspreid observatie van:
    - de lichaamstemperatuur
    - de polsslag
    - de bloeddruk 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Korte terugblik vorige les
  • Wat weet je nog t.a.v. de les van ademhaling en saturatie? 
                                             
                     Doe de Quizzzzzz

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Week 3 Pols en Temperatuur
Bronnen:
- Thieme Meulenhoff PBZ module 8 Vitale functies en slaap-waakritme;  hoofdstukken:
  • bloedsomloop, hartslag en bloeddruk
  • observatie van de lichaamstemperatuur
- YouTube

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom meten we de pols?

Slide 6 - Woordweb

Het zegt iets over de pompfunctie van het hart

De hartslag geeft, samen met andere lichamelijke observatiegegevens, een indruk van de algemene lichamelijke toestand van een zorgvrager.
Het geeft een indruk van de gezondheidstoestand van de cliënt
Meten van de pols
Zegt iets over de pompfunctie van het hart






Bij de polsslag kun je de volgende 4 kwaliteiten observeren:
  • De frequentie van de pols: wat is het aantal slagen per minuut?
  • De regelmaat van de pols: is de pols regelmatig of niet?
  • De gelijkmatigheid van de pols: zijn de polsslagen gelijk gevuld?
  • De spanning en volume (kracht) van de pols: is de pols al of
niet heftig?

Slide 7 - Tekstslide

De frequentie is het aantal hartslagen per minuut. Controleer bij de zorgvrager de frequentie van de hartslag als hij in rust is; lichamelijke inspanningen geven namelijk een hogere hartfrequentie. 
De normale hartfrequentie hangt af van verschillende factoren, zoals de lichamelijke conditie, de leeftijd en het geslacht. 

Bij gezonde mensen is het ritme meestal regelmatig. Dat wil zeggen, de hartslagen volgen elkaar op met gelijke tussenpozen. Bij een onregelmatige hartslag volgen de hartslagen elkaar met ongelijke tussenpozen op. Een onregelmatige hartslag kan wijzen op een stoornis in de werking van het hart.
Een onregelmatige hartslag komt nogal eens voor bij kinderen en jonge mensen. Bij deze groepen versnelt de hartfrequentie bij inademing; tijdens de uitademing wordt de frequentie lager. Dit is ongevaarlijk.

Gelijkmatigheid
Als de hartslagen regelmatig en even krachtig voelbaar zijn, spreek je van een regelmatige hartslag. Onder normale omstandigheden zijn de slagen gelijkmatig. Bij hartafwijkingen kunnen de slagen ongelijkmatig zijn, niet elke slag is dan even krachtig.

Spanning en volume (kracht)
Deze twee begrippen hangen nauw met elkaar samen. De spanning is afhankelijk van de elasticiteit van de slagaders. Als deze normaal functioneren, is de spanning ook normaal. Bij een verminderde elasticiteit van de slagaders wordt de spanning groter. Het bloed bevindt zich dan als het ware in een kleinere ruimte en drukt harder tegen de wanden. Het volume is de hoeveelheid bloed die bij elke hartslag in de slagaders wordt gepompt.
Bij het controleren van spanning en volume worden de volgende termen gebruikt: 'goed voelbare hartslag' (drukpols) en 'weke hartslag'. Een drukpols is een hartslag die zeer hard aanvoelt. Dit komt voor bij bepaalde hersenaandoeningen. Een weke pols kan wijzen op een lage bloeddruk (tensie).


Gelijkmatigheid van de pols
Inequale pols: het hart zal niet elke keer evenveel bloed uitpompen en voelen de verschillende hartslagen bij de pols dus verschillend aan.


Equale pols: vulling van de pols is elke keer gelijk

Slide 8 - Tekstslide

Gelijkmatigheid
Als de hartslagen regelmatig en even krachtig voelbaar zijn, spreek je van een regelmatige hartslag. Onder normale omstandigheden zijn de slagen gelijkmatig. Bij hartafwijkingen kunnen de slagen ongelijkmatig zijn, niet elke slag is dan even krachtig.

OPM: Als 't hart samentrekt wordt bloed SA ingepompt. Hierdoor neemt de druk in de SA kortdurend toe bij elke hartslag

Opdracht 1
Zoek op in 2 tallen: 
Wat is de gemiddelde hartslag per leventijdsfase?
Wat betekent tachycardie?
Wat betekent bradycardie?
Hoelang meet je de pols als die regelmatig (regulair) is?
Hoelang meet je de pols als die onregelmatig (irregulair) is?

Slide 9 - Tekstslide

De gemiddelde hartslag per minuut (frequentie) per leeftijdsfase:
pasgeborenen: 120
Vanaf 3 jaar: 100
Volwassene: 60 - 100
ouderen: 60
Tachycardie: Een frequentie van meer dan 100 slagen per minuut

Een verhoogde hartfrequentie (tachycardie) kan voorkomen bij:
emoties; 
koorts (bij een temperatuurstijging van 1 °C neemt de hartfrequentie met acht tot twaalf slagen toe);
bloedingen;
hartafwijkingen;
bepaald medicijngebruik.

Bradycardie: Bij een frequentie van minder dan 50 slagen per minuut

Een verlaagde hartfrequentie (bradycardie) kan voorkomen:
bij conditieverbetering;
tijdens de slaap;
bij braken;
bij hersenaandoeningen;
bij hartafwijkingen;
na bepaald medicijngebruik;
in een later stadium van shock.

Tel de pols:
¼ min bij regelmatige pols
1 min bij onregelmatige pols

Plaatsen om de hartslag te bepalen

Slide 10 - Tekstslide

arteria radialis ligt aan de binnenzijde van de pols, op het spaakbeen.

Het voelen van de hartslag (palpatie) gaat het best op plaatsen waar vlak onder de huis een grote slagader loopt.

Slide 11 - Video

Deze slide heeft geen instructies

wanneer controleer je
de hartslag?

Slide 12 - Woordweb

bijv. bij:
bij ernstig bloedverlies;
bij een flauwte (flauwvallen);
aandoeningen van het hart of bij hartklachten
na een operatie
algehele malaise , koorts
tijdens of na onderzoek/behandeling 
Waarom meten we de temperatuur?

Slide 13 - Open vraag

Koorts is altijd een symptoom van een lichamelijke aandoening en voor jou als verpleegkundige een belangrijk signaal. 

Een lichaamstemperatuur lager dan 35,5 °C is voor jou als verpleegkundige ook reden tot actie. Net als koorts kan een ondertemperatuur het gevolg zijn van (ernstige) ziekte.
Lichaamstemperatuur  bewaken
Een vitale functie van het lichaam is het constant houden van de lichaamstemperatuur.

Om deze functie te bewaken, leer je wat de temperatuur van de belangrijkste delen van het lichaam (kerntemperatuur) is en wat de normale waarden en de afwijkende waarden van de lichaamstemperatuur zijn.

Slide 14 - Tekstslide

Kerntemperatuur = De kerntemperatuur is de normale lichaamstempratuur; de temperatuur die minimaal aanwezig moet zijn in het lichaam om alle vitale functies te kunnen laten werken.

De normale lichaamstemperatuur of kerntemperatuur ligt gemiddeld op 37 °C. Deze temperatuur kan iets variëren met het moment van de dag (’s morgens lager dan ’s avonds), door de menstruatiecyclus (na de ovulatie 0,5 °C hoger), door lichaamsactiviteit en door kleding. Er kunnen dus schommelingen optreden.

Een constante lichaamstemperatuur is voor de organen van belang om optimaal te kunnen functioneren. Wanneer organen niet optimaal kunnen functioneren, kan dit grote gevolgen hebben voor het lichaam (zelfs de dood).

Mogelijke oorzaken van een verhoogde lichaamstemperatuur zijn ontstekingen, inspanning en hormonale effecten (de overgang bij vrouwen).

De lichaamstemperatuur wordt geregeld vanuit twee temperatuurcentra. Deze bevinden zich in de tussenhersenen en in de hersenstam. (hypofyse en hypothalamus)


Opdracht 2
Zoek in 2-tallen op wat een normale lichaamstemperatuur is bij: 

  • oudere zorgvragers 
  • volwassenen 
  • pasgeborenen


Slide 15 - Tekstslide

oudere zorgvragers tussen 36,0 °C en 37,5°C;
volwassenen tussen 36,5 °C en 37,5 °C;
pasgeborenen tussen 35,5 °C en 37,5 °C.

De lichaamstemperatuur kan van plaats tot plaats verschillen. De buitenkant van het lichaam (de huidoppervlakte en de ledematen) is vaak wat kouder. Plaatsen met een actieve stofwisseling, zoals de lever en de actieve spieren, zijn iets warmer.

De lichaamswarmte ontstaat door de verbranding van voedingsstoffen. Is er te veel warmte, dan verlaat de overtollige warmte het lichaam via de huid door zweten. Bij te weinig warmte gaat er minder bloed naar de huid, waardoor er minder warmte wordt afgegeven.
In principe is er dus een evenwicht tussen de productie en de afvoer van warmte.


Wat wordt bedoeld met kerntemperatuur?
A
De temperatuur midden in het menselijke lichaam
B
De temperatuur van je hart
C
De temperatuur die minimaal aanwezig moet zijn
D
De temperatuur van je hersenen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meting lichaamstemperatuur
  • rectale meting: meten  in de anus;
  • orale meting: meten onder de     tong;
  • axillaire meting: meten onder de   oksel;
  • femorale meting; in de lies
  • tympanische of aurale meting: meten in het oor;
  • via voorhoofd of slaap

Slide 17 - Tekstslide

Op de eerste vier plaatsen kun je een elektronische (of digitale) thermometer gebruiken. Voor het oor of het voorhoofd heb je een infrarode digitale thermometer nodig.

elektronische (of digitale) thermometer: de tip (meetpunt) van de thermometer bevat een sensor. 

infrarode digitale thermometer: de infraroodsensor meet de temperatuur van een bepaald punt van het lichaam (bijvoorbeeld het trommelvlies) en brengt deze op een display in beeld.
Temperatuur
Eén ding klopt in dit filmpje. Wie kan zo vertellen wat?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

De rectale temperatuurmeting is een betrouwbare methode en heeft daarom vaak de voorkeur. Kies een andere methode als rectale meting niet mogelijk is, bijvoorbeeld bij een zorgvrager met aambeien of een kraamvrouw die ingeknipt is.

Onderzoek heeft aangetoond dat de oorthermometer ook zeer betrouwbaar is. Veel instellingen gebruiken tegenwoordig de aurale of tympanische meting, omdat deze ook tijdbesparend en hygiënisch is.

Meting bij het oor richt je op het trommelvlies. Dit ligt relatief dicht bij de hypothalamus (temp. reg). Hierdoor worden veranderingen in de temp. sneller gemeten dan elders.
Nadeel: foutgevoeliger dan rectaal, omdat het niet altijd lukt om de thermometer goed op het trommelvlies te richten
Opdracht 3
Werk de volgende vragen uit:
  • wat de afwijkende waarden voor lichaamstemperatuur zijn;
  • wat kan de redenen hiervan zijn;
  • welke fasen er bij temperatuurstijging zijn; 
  • wat zijn de verpleegkundige aandachts-
    punten per fase?

Slide 20 - Tekstslide

1. verhoging: 37,5 °C tot 38 °C
Koorts:  tussen 38 °C en 41 °C 
hyperthermie: hoger dan 41 °C. Veel processen in het lichaam werken dan niet goed meer, waardoor een levensbedreigende situatie kan ontstaan;
Onderkoeling: lager dan 35 °C. Dit kan voorkomen bij onderkoeling bij alcoholisten, bij verwarde zorgvragers, bij oudere zorgvragers, bij pasgeborenen en door verdrinking en bevriezing.

We spreken van ondertemp. als de temp lager is dan 36°C

2. Door:
Omgevingsfactoren
Menstruatiecyclus
Tijdstip van de dag
Huidoppervlakte
Lichaamsactiviteit

Kinderen: naarmate ze kleiner zijn, relatief groter huidoppervlakte. Hoe kleiner hoe sneller ze afkoelen.

Koorts kan optreden bij verschillende lichamelijke aandoeningen, bijvoorbeeld:
infectieziekten;
ontstekingsprocessen;
uitdroging;
hersenaandoeningen;
wonden;
trombose;
verhoogde schildklierwerking.

De lichaamstemperatuur kan door verschillende oorzaken toenemen:
•Het lichaam is niet in staat alle geproduceerde warmte kwijt te raken (bij mensen die sporten op een klamme dag; bij actieve, dik geklede kinderen; en bij mensen die onder veel dekens slapen).
•Door ziekte loopt de temperatuur gemakkelijk op. Geringe activiteit en emoties leiden al tot een temperatuurstijging. Dit komt vaak voor in de herstelfase van infectieziekten. De temperatuurwisseling is dan meer dan 1 °C.
•Het temperatuurregulatiecentrum (in hypothalamus in de hersenen) is hoger afgesteld. Dit gebeurt door stoffen die bij een ontstekingsproces door de witte bloedcellen worden aangemaakt. Ook grote hoeveelheden bloedafbraakproducten of stoffen uit gezwellen kunnen het temperatuurregulatiecentrum in de hersenen beïnvloeden. Verder kan de temperatuur stijgen na een hersenbloeding, een hersenschudding of door sommige medicijnen.

3. Fase 1: in deze fase wordt de huid bleek en droog en ontstaat er soms kippenvel (als temp snel stijgt). De zorgvrager klaagt over kou en voelt zich ziek.

Fase 2: het lichaam heeft de ‘gewenste’, hoge temperatuur bereikt. De huid is dan tijdelijk rood en droog. De zorgvrager voelt erg warm aan en moet zijn warmte kwijt.

Fase 3: als de zorgvrager aan de beterende hand is, zal in deze fase de temperatuur gaan dalen. Het lichaam moet dan veel extra warmte kwijtraken

4. F1: koude stadium. De zorgvrager rilt van de kou, ligt te klappertanden en te schudden in bed. Als verpleegkundige pas je warmte toe, met een extra deken of een kruik.

F2: Warmtestadium. Er is sprake van een acute temperatuurstijging. De zorgvrager is onrustig en angstig. Als verpleegkundige stel je de zorgvrager gerust en voorkom je extra temperatuurstijging door de materialen om warmte toe te passen, weer te verwijderen.

F3. Transpiratiestadium. De zorgvrager gaat sterk transpireren, waarbij de lichaamstemperatuur daalt. De zorgvrager heeft een bleke gelaatskleur, een snelle pols en het klamme zweet staat op zijn voorhoofd. Als verpleegkundige zorg je er in deze fase voor dat de zorgvrager droge kleding en beddengoed heeft, voldoende drinkt, omgevingstemp tussen 16-18 °C, mondverzorging
Opdracht 4
Ga naar Thieme Meulenhoff en maak de verwerkingsopdrachten en stellingen behorende bij module 8:
  • observatie van de lichaamstemperatuur
  • bloedsomloop, hartslag en bloeddruk: vragen 2 t/m 7 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Maak, indien niet af, de opdrachten van deze week af.
Lees voor de volgende les door in Thieme Meulenhoff PBZ module 8 Vitale functies en slaap-waakritme het hoofdstuk over de bloeddruk

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Week 4 Bloeddruk meten
Bronnen
- Thieme Meulenhoff PBZ module 8 Vitale functies en slaap-waakritme; hoofdstuk bloedsomloop, hartslag en bloeddruk
- YouTube

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorkennis activeren
Juist = staan / onjuist = blijven zitten
  1. De linkerboezem ontvangt zijn bloed uit de longslagader
  2. Slagaders vervoeren zuurstofrijk bloed
  3. In de slagaders is de druk hoger dan in de aders
  4. De druk in de aorta is hoger dan in de andere slagaders
  5. In de slagaders zitten kleppen
  6. Als je de bloeddruk meet, meet je de elasticiteit van de aders
  7. Een hoge bloeddruk kan worden veroorzaakt door roken
  8. Voor volwassenen is een bloeddruk van 100/60 normaal

Slide 24 - Tekstslide

  1. Niet juist
  2. Niet juist
  3. juist
  4. juist
  5. Niet juist
  6. Niet juist
  7. juist
  8. Niet juist

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Waarom bewaken we de circulatie?

Slide 27 - Open vraag

Het hart, de bloedsomloop, de hartslag en de bloeddruk zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het hart is de pomp die ervoor zorgt dat het bloed door de bloedvaten stroomt. Het hart strekt samen en ontspant zich, en brengt de circulatie van het bloed op gang. Dit pompen geeft een ritme van wisselende druk in de aderen, dat als hartslag te meten en te voelen is. De bloeddruk is de druk die het bloed geeft in de slagaders, als het hart zich samentrekt en ontspant. Het functioneren van dit systeem geeft belangrijke informatie over de gezondheid van een zorgvrager; als verpleegkundige observeer je deze gegevens dan ook regelmatig.
Hoe bewaken we de circulatie?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is bloeddruk?

Slide 29 - Woordweb

De bloeddruk (tensie) is de (Hydrostatische) druk die in de slagaders heerst, meestal gemeten in de bovenarm.

Het bloed wordt door het hart in de verschillende slagaders gepompt. Zo zorgt het hart ervoor dat het bloed door het bloedvatenstelsel stroomt. Het stromende bloed oefent druk uit op de bloedvaten. Deze druk is niet in alle bloedvaten even hoog. De druk in de bloedvaten vlak bij het hart (aorta en longslagader) is het hoogst; verderop in het bloedvatenstelsel wordt deze druk steeds lager.


Waarom meet je de bloeddruk?

Slide 30 - Woordweb

Het geeft informatie over de gezondheidstoestand van de zorgvrager en over het functioneren en de toestand van het hart- vaatstelsel.

Slide 31 - Video

Bij een bloeddrukmeting meet je als verpleegkundige de druk in de armslagader. De bloeddruk kent twee waarden:
bovendruk (systolische druk): heerst in de slagaders als het hart bloed in de aorta pompt;
onderdruk (diastolische druk): heerst in de slagaders als het hart zich in de ontspanningsfase bevindt.

De bloeddruk kan per persoon verschillen en hangt ook samen met de leeftijd. De bovendruk geeft het beste signaal af over een eventueel verhoogd risico op hart- en vaatziekten. De streefwaarde voor de bloeddruk is een waarde lager dan 140/90 mm Hg voor volwassenen tot 80 jaar. Bij een thuismeting moet de bloeddruk gemiddeld lager zijn dan 135/90 mm Hg. Thuis is de bloeddruk namelijk altijd iets lager dan in de spreekkamer bij de arts.
Hypertensie houdt in dat de bloeddruk te hoog is; een te lage bloeddruk wordt hypotensie genoemd. Bij een te lage bloeddruk is het totale beeld van de zorgvrager van belang. Zo is het mogelijk dat een volwassen persoon met een bloeddruk van 95/70 zich kiplekker voelt, terwijl iemand anders bij deze bloeddruk zeer duizelig is, bleek ziet, klam aanvoelt en misschien zelfs buiten bewustzijn dreigt te raken.
Sommige zorgvragers vinden een bloeddrukmeting zeer vervelend. Dit kan de bloeddrukwaarden beïnvloeden. Vooral de systolische druk kan door de spanning stijgen.
Bloeddruk=tensie=RR
  • mm HG= mm kwikdruk, vroeger werd er kwik in de bloeddrukmeters gebruikt. De hoogte van de opgestuwde kwik werd gemeten. 
  • RR staat voor Riva Rocci, de uitvinder van deze bloeddrukmeter

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloeddrukwaarden
Twee waarden:
  • Bovendruk (systolische druk)
  • Onderdruk (diastolische druk)

Slide 33 - Tekstslide

Bij een bloeddrukmeting meet je als verpleegkundige de druk in de armslagader. De bloeddruk kent twee waarden:
bovendruk (systolische druk): heerst in de slagaders als het hart bloed in de aorta pompt;
onderdruk (diastolische druk): heerst in de slagaders als het hart zich in de ontspanningsfase bevindt.


Opdracht 1
Werk in 2-tallen onderstaande vragen uit:
  • Wat is de gemiddelde bloeddruk (RR) bij:
        - oudere zorgvragers (80+)
        - volwassenen
        - kinderen  
        - baby’s
  • Wat gebeurt er in de systolische en diastolyse fase?
  • Wat zijn indicaties om de RR te meten?
  • Waar moet je op letten bij het meten van de RR 


Slide 34 - Tekstslide

De bloeddruk kan per persoon verschillen en hangt ook samen met de leeftijd. De bovendruk geeft het beste signaal af over een eventueel verhoogd risico op hart- en vaatziekten. De streefwaarde voor de bloeddruk is een waarde lager dan 140/90 mm Hg voor volwassenen tot 80 jaar. Bij een thuismeting moet de bloeddruk gemiddeld lager zijn dan 135/90 mm Hg. Thuis is de bloeddruk namelijk altijd iets lager dan in de spreekkamer bij de arts.
Hypertensie houdt in dat de bloeddruk te hoog is; een te lage bloeddruk wordt hypotensie genoemd. Bij een te lage bloeddruk is het totale beeld van de zorgvrager van belang. Zo is het mogelijk dat een volwassen persoon met een bloeddruk van 95/70 zich kiplekker voelt, terwijl iemand anders bij deze bloeddruk zeer duizelig is, bleek ziet, klam aanvoelt en misschien zelfs buiten bewustzijn dreigt te raken.
Sommige zorgvragers vinden een bloeddrukmeting zeer vervelend. Dit kan de bloeddrukwaarden beïnvloeden. Vooral de systolische druk kan door de spanning stijgen.

1. De gemiddelde bloeddruk ligt normaal bij:
oudere zorgvragers (80+) op 160/90 mmHg;
volwassenen op 120/80 mmHg;
kinderen op 110/60 mmHg;
baby’s op 90/60 mmHg.

2. Indicaties O.a.:
  • Client die medicijnen slikt tegen hoge bloeddruk om te kijken of medicatie werkt
  • Bloedingsgevaar
  • Klinisch zieke cliënt
  • Na operatie


Hypotensie = lage bloeddruk

Afhankelijk van de klachten van een cliënt spreken we over een hypotensie

  • Duizeligheid
  • Zweten/klam aanvoelen
  • Bleekheid
  • Verminderd bewustzijn
  • Gapen
  • Verwardheid
  • Misselijkheid
Hypertensie = hoge bloeddruk  Volwassenen
Een bovendruk > dan 140 en een onderdruk > dan 90

Slide 35 - Tekstslide

Er is sprake van een lage bloeddruk als de bloeddruk zo laag is dat het lichaam niet in staat is om normaal te functioneren (als er klachten optreden zoals duizeligheid, flauwvallen of een licht gevoel in het hoofd). Deze waarde kan voor iedereen verschillend zijn.

Hoge bloeddruk (hypertensie) komt veel voor, namelijk bij 5 tot 10% van de bevolking. Een bovendruk bij ouderen (80+) van meer dan 160 mmHg is in principe altijd te hoog.
De bloeddruk kan ook te laag zijn (hypotensie). Het meten van de bloeddruk is van belang bij een zorgvrager bij wie bloedingsgevaar bestaat. Een daling van de bloeddruk wijst dan op een dreigende shock. Dan krijgen minder belangrijke organen minder bloed, waardoor de huid bleek en klam wordt en de zorgvrager zich slap voelt. De pols is in zo’n geval te snel. Sommige mensen hebben altijd een lage bloeddruk. Dat is dan geen teken van ziekte.
Meestal is zowel de bovendruk als de onderdruk verhoogd. Maar het komt ook voor dat alleen de bovendruk is verhoogd. De bovendruk is bij het bepalen van het risico op hart- en vaatziekten het belangrijkst.

Hoge bloeddruk = SIlent killer

Opdracht 2
Zoek in 2-tallen op wat de mogelijke oorzaken van een hypo- of hypertensie zijn.

Slide 36 - Tekstslide

Te lage druk in de slagaders. Dit kan komen door:
  • Bloedverlies
  • Vochtverlies
  • Infecties:(maagdarminfecties met spugen en diarree).
  • Zwangerschap (lage bloeddruk is dan een normaal verschijnsel).
  • Medicijngebruik (bijvoorbeeld bij plaspillen).
  • Orthostatische hypotensie: duizeligheid en/of flauwvallen als u snel opstaat.
Overige oorzaken worden in leerjaar 2 behandeld.

Te hoge druk in de slagaders. Dit kan komen door:
  • Teveel zoutgebruik, er blijft dan teveel in de bloedvaten en zout houdt het vocht vast.
  • Vernauwing van een slagader, wat voor verhoogde druk zorgt.
  • Nierproblemen, waardoor het onvoldoende zouten worden uitgescheiden.
  • Medicijnen, o.a. pilgebruik, kunnen mensen hogere bloeddruk van krijgen.
  • Overige oorzaken worden in leerjaar 2 behandeld.

Opdracht 3
Ga naar Thieme Meulenhoff en maak de verwerkingsopdrachten en stellingen behorende bij module 8:
bloedsomloop, hartslag en bloeddruk: vragen 8 t/m 10  en de stellingen van dit hoofdstuk.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Maak, indien niet af, de opdrachten van deze week af.
Lees voor de volgende les het document wat je van de docent krijgt over het meten van het bewustzijn van een zorgvrager door. 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Evaluatie van week 3 en 4
  • Doel behaald?
     Je kunt de pols, temperatuur, bloeddruk van de zorgvrager     meten, interpreteren en actie ondernemen bij afwijkende         waarden.
  • Tips en tops


Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies