NOVA §5.4 "remmen en botsen"

Hst 5.4 "remmen en botsen"
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hst 5.4 "remmen en botsen"

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Je kunt uitleggen wat de remweg van een auto is en drie factoren benoemen waarvan de remweg afhangt
2. Je kunt aan de hand van een grafiek uitleggen wat het verband is tussen de beginsnelheid en de remweg
3. Je kunt uitleggen waarom je met een zwaarbeladen auto langzamer moet rijden en meer afstand moet houden
4. Je kunt uitleggen wat bedoeld wordt met de reactietijd en de reactieafstand
5. Je kunt de stopafstand die een auto nodig heeft om te stoppen berekenen

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag 
Huiswerkcontrole
herhaling voorgaande paragrafen
filmpje van meneer Wietsema

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling

Slide 4 - Tekstslide

Hoeveel afstand heeft de bal afgelegd bij C?
I
A
1 cm
B
10 cm
C
100 cm
D
1 m

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel afstand heeft de bal afgelegd bij D?
I
A
2,2 cm
B
22 cm
C
220 cm
D
2,2 m

Slide 6 - Quizvraag

Met welke eenheid kun je afstand aanduiden? (meer antwoorden zijn goed)
A
Kilometer
B
Lengte
C
Afstand
D
Meter

Slide 7 - Quizvraag

Met welke eenheid kun je tijd aanduiden? (meerdere antwoorden zijn goed)
A
Seconden
B
Uren
C
Minuten
D
Klok

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de afkorting van
1: meter
2: seconden
A
1: met 2: s
B
1: m 2: s
C
1: m 2: sec
D
1: met 2: sec

Slide 9 - Quizvraag

Een atleet loopt 500 meter in 50 seconden, bereken zijn gemiddelde snelheid
A
10 m/s
B
0,1 m/s
C
2500 m/s
D
25 m/s

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel seconden zitten er in een uur?
A
60
B
1000
C
360
D
3600

Slide 11 - Quizvraag

Tom rijdt een flinke afstand op zijn racefiets. Na drieënhalf uur fietsen kijkt hij op zijn fietscomputer. Hij ziet dat zijn gemiddelde snelheid 28 km/h is.
Welke afstand heeft Tom in drieënhalf uur afgelegd?
A
28 / 3,5 = 8 km
B
28 / 3,5 x 3,6 = 28,8 km
C
28 x 3,5 = 98 km
D
28 x 3,5 x 3,6 = 352,8 km

Slide 12 - Quizvraag

Op de weg naar school fiets je met een snelheid van 18 kilometer per uur. Wat betekent dat?
A
Dat je er een minuut over doet om 18 kilometer te fietsen
B
Dat je er een uur voer doet om 18 kilometer te fietsen
C
Dat je er een seconde over doet om 18 kilometer te fietsen

Slide 13 - Quizvraag

Op vakantie maak je een lange fietstocht van 30 kilometer. Je fietst met een snelheid van 15 kilometer per uur. Hoe lang doe je erover?
A
een half uur
B
twee uur
C
één uur
D
vier uur

Slide 14 - Quizvraag

Een auto rijdt weg bij een verkeerslicht.
Wat voor beweging is dit?
A
een eenparige beweging
B
een versnelde beweging
C
een vertraagde beweging

Slide 15 - Quizvraag

Je moet op de fiets afremmen, omdat de spoorbomen dichtgaan.
Wat voor beweging is dit?
A
een eenparige beweging
B
een versnelde beweging
C
een vertraagde beweging

Slide 16 - Quizvraag

Een marathonloper rent met een constante snelheid.
Wat voor beweging is dit?
A
een eenparige beweging
B
een versnelde beweging
C
een vertraagde beweging

Slide 17 - Quizvraag

Hoe noem je een beweging waarvan de snelheid steeds groter wordt?
een ---------- beweging?

Slide 18 - Open vraag

Hoe noem je een beweging waarvan de snelheid steeds kleiner wordt?
een --------- beweging?

Slide 19 - Open vraag

Sommige snelheden kun je veel beter schatten dan andere.
a/ Geef een voorbeeld van een snelheid die je goed kunt schatten.

Slide 20 - Open vraag

hst 5.4

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Onthouden uit het filmpje
De remweg hangt af van vier dingen:
1. Beginsnelheid
2. Massa
3. Remkracht
4. Wegdek

Slide 23 - Tekstslide

Beginsnelheid
Als de beginsnelheid hoger is, is de remweg langer. En dit loopt hard op bij 100 km/h is de remweg niet twee keer, maar vier keer zo lang als bij 50 km/h. 

Met de beginsnelheid wordt hier bedoeld: de snelheid die de auto/fiets heeft voordat deze gaat remmen

Slide 24 - Tekstslide

Massa
Hoe zwaarder je bent, hoe langer de remweg. 

Vrachtauto's en bussen hebben vaak een lagere maximumsnelheid, dat komt omdat hun remweg anders veel langer zou zijn dan dat van het andere verkeer. 

Slide 25 - Tekstslide

Remkracht
Als je harder remt, sta je sneller stil

Slide 26 - Tekstslide

Wegdek
Op een zonnige, droge dag sta je sneller stil dan op een dag waarop het gesneeuwt heeft

Slide 27 - Tekstslide

De reactietijd en de reactieafstand
Als je iets ziet, reageer je pas een korte tijd later. De tijd die je hersenen nodig hebben om de informatie te verwerken heet de reactietijd
De reactieafstand is de afstand die je aflegt geudrende de reactietijd.
De reactieafstand kun je uitrekenen door:
reactieafstand = reactietijd x snelheid

Slide 28 - Tekstslide

Stopafstand
De stopafstand de afstand die afgelegd wordt nadat er iets gebeurt is.
Om de stopafstand uit te rekenen tel je de reactieafstand en de remweg bij elkaar op. Dus:

Stopafstand = reactieafstand + remweg

Slide 29 - Tekstslide

Stopafstand = reactieafstand + remweg

Invloed reactieafstand

- Niet opletten
    (telefoons)

- drank/drugs etc.

- Vermoeidheid

Invloed remweg

- Massa

- Glad wegdek

- Gladde banden

- Versleten remmen

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Hoe groot is de gemiddelde reactie tijd?
A
0,8 en 1,0 seconde
B
0,7 en 1,0 seconde
C
0,9 en 1,0 seconde
D
0,6 en 1,0 seconde

Slide 32 - Quizvraag

wat is de formule voor de stopafstand?

Slide 33 - Open vraag

Aan de slag
1. Lees de teks van paragraaf 5.4 op van je boek
2. Maak opdrachten 5.4 via de online leeromgeving

Vragen? m.jonker@esdalcollege.eu

Slide 34 - Tekstslide