Lezen: zakelijke teksten Perron 1-4 BK/KGT

Lezen: zakelijke teksten 
Perron 1-4
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen: zakelijke teksten 
Perron 1-4

Slide 1 - Tekstslide

Tekstsoorten

Slide 2 - Tekstslide

Nieuwsbericht: vertelt over het nieuws. Gebaseerd op feiten, naam van verslaggever, kop - inleiding - uitwerking. Doel - informeren.
Recensie: beoordeling van een product of dienst. Beschrijving, mening en argumenten, conclusie (sterren of cijfer). Doel - overtuigen, amuseren, informeren.
Ingezonden brief: mening over een artikel, met argumenten. Doel - overtuigen.
Achtergrondartikel: meer informatie over een nieuwsonderwerp, in een apart artikel. Doel - informeren, amuseren, overtuigen.
Reclame: doel - activeren
- advertenties - herkenbare reclame
- advertorials - reclame in de vorm van een een artikel met informatie
- ideële reclame - reclame die je aan het denken wil zetten
Folders: informatie geven over een product of artikel. Kan reclame zijn, maar ook informatie over een medicijn of operatie enz. Doel - activeren, informeren of instrueren.

Slide 3 - Tekstslide

Onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp
Waar de hele tekst over gaat, zo kort mogelijk (in 1 of een paar woorden).

Hoofdgedachte
Het belangrijkste wat over het onderwerp verteld wordt, in 1 zin.

Slide 4 - Tekstslide

Deelonderwerp en deelhoofdgedachte
Elke tekst heeft een onderwerp en hoofdgedachte, maar elke alinea ook. Dit is het deelonderwerp en de deelhoofdgedachte.

Deelonderwerp:
Waar de alinea over gaat, in 1 of een paar woorden
Deelhoofdgedachte:
Wat er in de alinea vertelt wordt, in 1 zin.

Slide 5 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Tekstverband: 2 onderdelen in een zin, die met elkaar verbonden zijn door een voegwoord.

Tegenstelling: maar, toch, echter
Voorbeeld: zoals, bijvoorbeeld, onder andere
Opsomming: ten eerste, tenslotte, ook, en, bovendien
Conclusie: dus, kortom
Reden: omdat, daarom
Mening en argument: omdat, daarom, want
Oorzaak en gevolg: doordat, daardoor, als gevolg van

Slide 7 - Tekstslide

Feit, mening en argument
Feit
Is te controleren, kan niet weerlegd worden.
Mening
Wat jij vindt, hoeft niet onderbouwd te worden met feiten.
Argument
Onderbouwen van jouw mening.

Slide 8 - Tekstslide

Betrouwbaarheid en manipulatie
Kijken naar de kenmerken, zoals:
Bron
Schrijver
Jaar

Manipulatie:
Jou overhalen om iets te doen/kopen, zonder dat je het doorhebt

Slide 9 - Tekstslide

Hoofd en bijzaken (samenvatting)
Hoofdzaken: 
De belangrijke informatie die gegeven wordt over het onderwerp en de deelonderwerpen

Bijzaken:
Informatie die je weg kan laten, extra informatie.

Slide 10 - Tekstslide

Tekstdoelen
Informeren
Activeren
Instrueren
Overtuigen
Amuseren

Slide 11 - Tekstslide

Woord en beeld
Het nut van plaatjes in een tekst:
- vervanging van tekst (bijv. een tekening in een instructie)
- Verduidelijken (bijv. een foto van een situatie)
- Tekst leuker maken
- Aandacht trekken
- Aanvullende informatie geven (bijv. een grafiek) 

Slide 12 - Tekstslide

KGT

Slide 13 - Tekstslide

Tekstverbanden - vervolg
Doel - middel:
om te, om, waarmee, door, door middel van, via, met behulp van
Ik gaf het bericht door via teams.
Tijdsvolgorde:
toen, daarna, vervolgens, eerst, later, tijdens, ten slotte
Eerst pakte ik mijn tas en daarna ging ik de deur uit.
Voorwaarde:
als, mits, indien, tenzij
Als het werk helemaal af is, mag ik eerder naar huis. 

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van een tekst?

Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één of een paar woorden waar de tekst over gaat.
B
... is de kortst mogelijke samenvatting in een zin
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
De mening van de schrijver
B
Samenvatting van één alinea uit de tekst
C
Het belangrijkste uit de tekst in één zin samengevat
D
Jouw eigen mening over de tekst

Slide 16 - Quizvraag

Waar vind je de hoofdgedachte van een tekst?
A
in de titel
B
in de inleiding
C
in de kern
D
in het slot

Slide 17 - Quizvraag


Wat is het doel van deze advertentie?
A
amuseren
B
informeren
C
overhalen
D
instrueren (= instructie geven)

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een feit?
A
iets dat je vindt
B
iets waarvan je kunt bewijzen dat het echt waar is
C
de uitleg waarom je iets vind
D
iets dat een belangrijk persoon zegt

Slide 19 - Quizvraag

Deze slaaptabletten zijn veilig in het verkeer

(bron: folder van samenwerkende apothekers)
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar

Slide 20 - Quizvraag

Eucerin Sun biedt unieke drievoudige bescherming.

(bron: productfolder Eucerin Sun Protection)
A
betrouwbaar
B
onbetrouwbaar

Slide 21 - Quizvraag

Ik verkies de gele verpakking
A
feit
B
mening

Slide 22 - Quizvraag

Elke M&M wordt bedrukt met een kleine letter 'm'
A
feit
B
mening

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
overtuigen
B
activeren
C
informeren
D
amuseren

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de tekstsoort?
A
Advertentie
B
Tabel
C
Instructie

Slide 26 - Quizvraag

Tekstsoort?
A
aankondiging
B
nieuwsbericht
C
artikel
D
oproep

Slide 27 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort niet bij het tekstverband 'opsomming'?
A
Terwijl
B
Daarna
C
Verder

Slide 28 - Quizvraag

Tekstverbanden...
A
Laten zien wat zinnen en alinea's met elkaar te maken hebben
B
Zijn signaalwoorden, zoals 'daarnaast', 'bovendien', 'ten eerste' enz

Slide 29 - Quizvraag

Het tekstverband bij 'maar' is:

A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
tegenstelling

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide