Grammatica 1.7 les 1

Lezen in je leesboek

timer
10:00
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lezen in je leesboek

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Doelen:
Aan het einde van de les kunnen jullie een zin volledig ontleden.
pv-ow-zd-wwg-lv-mv-bwb

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica H1

Slide 3 - Tekstslide

Zinsontleding tot nu toe
Stap 1: Zet een streep onder en om de pv
Stap 2: Zet zinsdeelstrepen
Stap 3: Zoek het werkwoordelijk gezegde 
Stap 4: Zoek het onderwerp
Stap 5: Zoek het lijdend voorwerp
Stap 6: Zoek het meewerkend voorwerp
Stap 7: Zoek de de bijwoordelijke bepaling (wat blijft over?)

Slide 4 - Tekstslide

Stap 1 PersoonsVorm
1. Zet de zin in een andere tijd
Piet is ziek
Piet was ziek
2. Zin van getal veranderen
Piet is ziek
Piet en Henk zijn ziek

Slide 5 - Tekstslide

Stap 2 ZinsDeelstrepen
1. De persoonsvorm komt altijd tussen 2 zinsdeeltrepen
Piet en Henk | zijn | gisteren naar de bioscoop geweest.
2. Alles voor de persoonsvorm is ( meestal) 1 zinsdeel
Piet en Henk |zijn | gisteren naar de bioscoop geweest.
3. Verander de volgorde van de zin. Alles wat je voor de persoonsvorm kunt zetten is 1 zinsdeel.
Gisteren zijn Piet en Henk naar de bioscoop geweest
Naar de bioscoop zijn Piet en Henk geweest
Piet en Henk |zijn | gisteren |naar de bioscoop | geweest. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Stap 3 WerkWoordelijk Gezegde 
Alle werkwoorden in de zin
Soms hoort er een woordje bij

Vb.
Royan legde de pijl aan.
Hij stond heel precies te mikken
Wat slooft hij zich uit!

Slide 8 - Tekstslide

Stap 4 OnderWerp
Wie? [of wat + gezegde]

Jan gaat naar de bioscoop
Gaat = WG
Wie gaat? Jan
O = Jan

Slide 9 - Tekstslide

Stap 5 Lijdend Voorwerp
Wat? [of wie + wg + o]

Jan heeft een bal gekocht
WG = heeft gekocht
O = Jan
Wat heeft jan gekocht? een bal
LV = een bal

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Stap 6 Meewerkend Voorwerp
Aan/ voor wie? [ + gezegde + o + lv]

De scheidsrechter heeft de aanvaller een rode kaart gegeven.
WG: heeft gegeven
O: de scheidsrechter
LV: een rode kaart
Aan wie heeft de scheidsrechter een rode kaart gegeven? De aanvaller
MV: de aanvaller

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Stap 7 BijWoordelijke Bepaling
- Alle zinsdelen die over zijn gebleven
- geven vaak antwoord op de W + H-vragen:
 waar, wanneer, waarom, hoe, hoevaak etc.
-plaats, tijd en handeling

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video