Verhaalanalyse




https://maken.wikiwijs.nl/164991/H4_Verhaalanalyse 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les




https://maken.wikiwijs.nl/164991/H4_Verhaalanalyse 

Slide 1 - Tekstslide

Verhaalanalyse (1)
Om verhalen (of boeken) te kunnen begrijpen, is het goed om het verhaal op diverse manieren te analyseren. Zo ga je steeds meer van het verhaal begrijpen. Voor de toets 'Verhaalanalyse' richten we ons op: personages, setting, chronologie, perspectief, motieven en het einde van het verhaal. We gaan daar deze les mee oefenen. 

Slide 2 - Tekstslide

Verhaalanalyse (2)
Voor de fictie-lessen gebruiken we de module Wikiwijs. Tijdens deze Lessonup loop je in chronologische volgorde de module door. Er worden 10 vragen gesteld over de hoofdstukken 'Schrijver', 'Analyse: personage en setting' en 'Analyse: chronologie, perspectief, motieven, titel, einde'. In die hoofdstukken vind je dus ook de antwoorden op de vragen. Succes!

Slide 3 - Tekstslide

1. In het hoofdstuk 'Schrijver' komen de volgende best veel begrippen langs. Geef van de volgende begrippen de definitie:
a. Auteursrecht
b. Oeuvre
c. Autobiografisch
d. Pseudoniem

Slide 4 - Open vraag

personages
Een belangrijk onderdeel van het verhaal wordt gevormd door de personages. Allereerst is er de hoofdpersoon (of: de hoofdpersonen). Dit personage staat centraal in het boek en over hem/haar kom je het meest te weten.

Slide 5 - Tekstslide

2. Je bent een boek aan het lezen voor Nederlands. Wie is in dat verhaal de hoofdpersoon? Komen er ook helpers en tegenstanders in het verhaal voor? Zo ja, wie?

Slide 6 - Open vraag

3. Op welke twee manieren kan je kennismaken met een personage? Geef van beide manieren een voorbeeld.

Slide 7 - Open vraag

4. Vorige les heb ik het verhaal Ballon van Tommy Wieringa voorgelezen. De man wordt nergens in het verhaal ‘oud’ genoemd, toch gingen we er allemaal vanuit dat het een oude man was. Hoe kwam dat ook alweer? (tip: dit is dus een indirecte kennismaking met het personage).
A
HIJ LIEP MOEILIJK
B
HET WAS MISTIG
C
WANDELSTOK
D
ZIJN VROUW WAS OUD

Slide 8 - Quizvraag

Setting
Een ander element waar je naar kunt kijken, is de setting van het verhaal. Met setting wordt zowel de tijd als de ruimte bedoeld. 

Slide 9 - Tekstslide

Tijd
5. Leg in je eigen woorden het verschil tussen vertel en vertelde tijd uit.

Slide 10 - Open vraag

Ruimte
6. Je hebt het verhaal een Bord vol Spaghetti gelezen. Hoe kan je de ruimte beschrijven in dat verhaal? Had die ruimte nog een extra betekenis bij dit verhaal?

Slide 11 - Open vraag

Chronologie
Een auteur hoeft zich bij het vertellen van een verhaal niet te houden aan de volgorde waarin gebeurtenissen plaatsgevonden hebben. Als hij dit wel doet, vertelt hij het verhaal chronologisch. De gebeurtenis die het eerst plaatsgevonden heeft, wordt ook als eerst in het verhaal verteld. De auteur kan er ook voor kiezen om de chronologie te verbreken. Dit doet hij bijvoorbeeld door middel van een flashback. Hierbij wordt de verhaallijn als het ware stilgelegd en wordt de lezer mee teruggenomen naar een gebeurtenis uit het verleden. Een andere manier waarop de chronologie verbroken kan worden, is door middel van een flash forward. Hierbij wordt er juist een sprong de toekomst in gemaakt. De lezer krijgt als het ware een visioen voorgeschoteld.

Slide 12 - Tekstslide

7. Is in onderstaande tekst een flash forward of een flashback te zien?

Hij keek nog een keer achterom, maar trapte toen stevig door en kwam gelukkig ruim voor de bel bij het fietsenhok aan. Opgelucht liep hij de school binnen. Maar Wouter wist niet dat die beslissing bij het spoor hem nog duur zou komen te staan!
A
Flash forward
B
Flashback

Slide 13 - Quizvraag

Vertelperspectief
Een verhaal wordt vanuit een bepaald oogpunt verteld. Deze manier kan van invloed zijn op de inhoud van het verhaal. Een verhaal dat door de ogen van een bepaald personage verteld wordt, is immers subjectiever dan een verhaal via een alwetende verteller die alles ziet en weet. Wij onderscheiden drie vertelperspectieven.

Slide 14 - Tekstslide

8. Geef van de volgende begrippen de definitie:
a. Ik-verteller
b. Personale-verteller
c. Alwetende-verteller

Slide 15 - Open vraag

Motieven
9. Als iets meerdere keren terugkomt in een verhaal, noem je dit een motief. Tussen welke motieven wordt er een onderscheid gemaakt?

Slide 16 - Open vraag