muy-mucho

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

BIENVENIDOS

conocimientos previos

muy / mucho

hay - estar

Wat betekent hay?

Wat betekent estar?

Wat zijn de vervoegingen?

Wanneer gebruik je het?

ESTAR

HAY

Betekenis: zich bevinden, staan, liggen.

Je gebruik estar:

-wanneer je aangeeft waar iets zich bevindt

-bij een bepaald lidwoord (el, la, los, las)

-bij een bezittelijk voornaamwoord (mi, tu, su ...)

-bij een eigen naam (Carlos, Pablo, Maria, Eva...)

• denk aan de accenten

Betekenis: er is, er zijn.

Je gebruikt hay:

-bij een onbepaald lidwoord (un, una, unos, unas)

-zonder lidwoord

-met een hoeveelheidswoord (muchos, pocos...)

-met een telwoord (uno, dos, tres ...)

• Als iets er niet is dan zeg je: No hay.

• Het werkwoord hay hoef je niet te vervoegen!

• Kan je het woordje er toevoegen in de zin, dan gebruik je altijd het werkwoord hay!

Conocimientos previos

Vul in: hay of estar

(Let op: de werkwoorden moeten nog vervoegd worden)

1. Yo __________________ en Barcelona.

2. Las sillas ________________ al lado de la mesa.

3. ¿Sabe usted si ________________ un banco por aquí cerca?

4. En nuestro barrio ________________dos panaderías.

LESDOEL

Ik kan de Spaanse woorden muy en mucho op de juiste manier in een zin gebruiken.

muy

muy betekent heel of erg

en staat voor een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord

muy is een bijwoord en dus onveranderlijk

el chico es muy alto

las casas son muy bonitas

muy bien

de jongen is heel lang

de huizen zijn heel mooi

heel goed

mucho

mucho betekent veel

wanneer mucho iets zegt over een werkwoord, dan verandert het niet

la niña trabaja mucho  - het meisje werkt veel

hay muchas plantas en el jardín - er zijn veel planten in de tuin

Samen

1. Estoy _______ alegre ahora
2. Ricardo tiene ______ gatos
3. Lisa siempre habla _______
4. Mi amigo es _________ simpático

Voy …………… al colegio a pie. Está cerca.

No hay …………… autobuses en el campo.

La niña es ………………………. bonita.

Yo como …………….. pescado.

No tengo …………………….ropa.

El supermercado tiene ……………………verduras.

La ciudad está ……………………lejos.

Me gusta ………….. viajar.

Viajamos …………… en tren al trabajo.

*noteer de hele zin. Vertaal de zin zo goed mogelijk.

Haz ejercicios

Maak 2 zinnen met muy

Maak 2 zinnen met mucho

Noteer de zin in het Nederlands en in het Spaans                  .

Zorg dat je zelf weet wat er staat                                              

A trabajar

LA: pág. 103 ej. 4 y 5

LE: ej. 6.17 y 6.18

¿Acabado?

Haz los ejercicios en la hoja

¿Listos?

Zelfstandig (in stilte!) 

leren voor SO

https://play.kahoot.it/v2/?quizId=8e9224cc-5ab4-4ace-9c2a-6e68a242383f

¿Qué tal todo?

Waar hebben we aan gewerkt?

Hoe hebben wij / jij dit aangepakt?

Wat ging er goed en wat was moeilijk?