(1I & 1H) Año 1 2021 semana 11 clase 2

¡Hola!
En esta clase, repasamos las unidades 2 y 3.

In deze les herhalen we hoofdstuk 2 en 3.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

¡Hola!
En esta clase, repasamos las unidades 2 y 3.

In deze les herhalen we hoofdstuk 2 en 3.

Slide 1 - Tekstslide

regelmatige werkwoorden op -er en -ir (LT p. 28)
COMER
VIVIR
yo
como
vivo
comes
vives
él / ella / usted
come
vive
nosotros / nosotras
comemos
vivimos
vosotros / vosotras
coméis
vivís
ellos / ellas / ustedes
comen
viven

Slide 2 - Tekstslide

het werkwoord ver (LT p. 28)
yo
veo
ves
él / ella / usted
ve
nosotros / nosotras
vemos
vosotros / vosotras
veis
ellos / ellas / ustedes
ven

Slide 3 - Tekstslide

onbepaalde lidwoorden (LT p. 28)
  • Un/una = een
  • Unos/unas = een paar
  • Gebruik je met 'hay'
  • Passen zich aan aan het zelfstandig naamwoord erachter:

> un libro
> una casa
> unos libros
> unas casas

Slide 4 - Tekstslide

ser vs. estar vs. hay (LT p. 29 y 40)
ser
estar
hay
- 'zijn'
- eigenschappen

> Yo soy chica.
> Tú eres holandés.
> Ellos son simpáticos.
- 'zich bevinden'
- 'ergens zijn'
- plaatsen
- met el/la/los/las
- NIET met un/una/unos/unas
- vaak met voorzetsels

> Mi cama está al lado de mi escritorio.
> Marta no está en el colegio.
- 'er is' / 'er zijn'
- aanwezigheid
- met un/una/unos/unas
- NIET met el/la/los/las

> En Haren, hay dos colegios.
> En Groningen, hay tiendas y restaurantes.
> En mi habitación, hay unos carteles.


Slide 5 - Tekstslide

vraagwoorden (LT p. 29)
¿Quién eres tú? (=Wie ben jij?)
¿Quiénes son ellos? (=Wie zijn zij?)
¿Cómo te llamas? (=Hoe heet jij?
¿Dónde está tu casa? (=Waar is jouw huis?)
¿De dónde eres? (=Waar kom je vandaan?)
¿Que es una horchata? (=Wat is een horchata?)

Slide 6 - Tekstslide

de samenvoeging 'del' (LT p. 40)
Als 'de' en 'el' achter elkaar staan in een zin, moet je ze samenvoegen: de + el = del.

La heladería está al lado del cine. 
Mi libro está encima del escritorio.

Slide 7 - Tekstslide

ontkenning (LT p. 40)
Een zin maak je ontkennend, door 'no' vóór het werkwoord te zetten.

Yo estoy en casa --> Yo no estoy en casa
Ik ben thuis ---> Ik ben niet thuis

Slide 8 - Tekstslide

este, esta, estos, estas (LT p. 41)
Betekent 'dit'/'deze', en past zich aan aan het zelfstandig naamwoord dat erbij hoort:

> Este libro es interesante.
> Estas son mis amigas.

Slide 9 - Tekstslide

para + hele werkwoord (LT p. 41)
Betekent 'om te'. Je kunt dit gebruiken om voorwerpen waarvan je het Spaanse woord niet weet te omschrijven.

> Un libro es para leer.
> Un escritorio es para estudiar y escribir.

Slide 10 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoorden (LT p. 41)
van wie?
bezittelijk voornaamwoorden
yo
mi / mis               (mi boli / mis bolis)
tu / tus           (tu padre / tus padres)
él / ella / usted
su / sus               (su libro / sus libros)

Slide 11 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van het werkwoord in en controleer:

Marta y Ricado (comer) ... en la hamburguesería.

Slide 12 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in en controleer:

¿Dónde (vivir) ... vosotros?

Slide 13 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in en controleer:

¿Qué (ver) ... vosotros en el jardín?

Slide 14 - Open vraag

un
una
unos
unas
helados
cama
barrio
pelota
cartel
bolis
plazas
jardín
pelotas
cosas
armarios
habitación

Slide 15 - Sleepvraag

Vul (de goede vorm van) ser/estar/hay in en controleer:

El restaurante ... enfrente del colegio.

Slide 16 - Open vraag

Vul (de goede vorm van) ser/estar/hay in en controleer:

En mi casa, ... una cocina, tres habitaciones y un baño.

Slide 17 - Open vraag

Vul (de goede vorm van) ser/estar/hay in en controleer:

Mis libros ... en mi estantería.

Slide 18 - Open vraag

Vul (de goede vorm van) ser/estar/hay in en controleer:

Isa ... una chica española.

Slide 19 - Open vraag

¿... estás?
A
Cómo
B
De dónde
C
Dónde
D
Quién

Slide 20 - Quizvraag

¿... es ella?
A
¿Qué?
B
De dónde
C
Dónde
D
Quién

Slide 21 - Quizvraag

este
estos
esta
estas
habitaciones
amiga
libros
niños
alumnos
carpetas
baño
amigo
compañeras
cosa
estuche
habitación

Slide 22 - Sleepvraag

Vertaal:

Dit is mijn kamer

Slide 23 - Open vraag

Vertaal:

Jouw boeken staan (bevinden zich) in de boekenkast

Slide 24 - Open vraag

Vertaal:

Haar bed staat (bevindt zich) naast haar bureau

Slide 25 - Open vraag

¡Ya está!
Dat was 'm! Maak nu het huiswerk voor de volgende les:

  1. leren: woordjes H2+H3 (LT p. 189-194)
  2. check of je al deze opdrachten gemaakt én nagekeken hebt: LE p. 20 t/m 24 alles, behalve p. 24 ej. 10 en 11

Slide 26 - Tekstslide