De seizoenen

De seizoenen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo gLeerjaar 1-3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De seizoenen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opdracht 1
Luister naar het liedje.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

de seizoenen

Slide 4 - Woordweb

Welke woorden ken je al over de seizoenen?
de winter
In de winter is het koud buiten.

Het kan sneeuwen en hagelen. 

Maanden: december, januari en februari

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de lente
  • lammetjes, vogels leggen eieren
  • bloemen beginnen te bloeien.
  • maanden: maart, april, mei

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de zomer
Warm weer, lange vakantie
maanden: juni, juli, augustus

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de herfst
Bladeren vallen van de boom, regen, het wordt kouder
Maanden: september, oktober en november

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

mei
januari
augustus
november
april
december
juni
maart
oktober
februari
juli
september

Slide 9 - Sleepvraag

Maanden van het jaar laten noemen. Daarna in de goede volgorde zetten.
Bovenaan beginnen met december.
Welke maand hoort bij welk seizoen?
januari
februari
maart
april
mei
juni
juli
augustus
september
october
november
december

Slide 10 - Sleepvraag

Eerst de plaatjes bespreken.
Wat ga je doen?
  • Verhaal lezen over de seizoenen
  • Vragen beantwoorden
  • Zelf zinnen maken met werkwoorden (t.t.)
  • huiswerk voor de volgende les.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

We lezen samen het verhaal.
Je krijgt vragen over het verhaal.

Slide 12 - Tekstslide

Tekst samen lezen en kopie voor leerlingen uitdelen.
Welk seizoen komt na de zomer?
A
lente
B
winter
C
herfst

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor weer is het vaak in de herfst?
A
Het regent en de zon schijnt
B
De zon schijnt
C
Er is mist
D
Het regent en er is mist

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

bewolkt
mist/
mistig
zonnig
ijs 
(vriezen)

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de winter zijn de bomen kaal.
Ze hebben geen bladeren.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doen de vogels in de lente?
A
Ze maken een nest en leggen een ei
B
Ze slapen
C
Ze leggen een ei
D
Ze gaan naar een warm land

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doen de mensen in de zomer als het mooi weer is?
A
wandelen
B
fietsen
C
zwemmen
D
wandelen, fietsen en zwemmen

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zinnen maken: hoe doe ik dat?
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Bijvoorbeeld werken

Ik werk ( ik doe het, dus ik schrijf de stam)
Je of jij  werkt (jij doet het, dus ik schrijf stam + t)
Hij werkt (hij doet het, dus ik schrijf stam + t)
Zij/ jullie/ wij  werken (meervoud, dus ik schrijf stam + en)

Maar……….. Werk je? (als “je” achter de pv staat, schrijf je de stam)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jullie ...... nu les van mevrouw Schut.
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

zien
Ik .............een grote stad.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Die jongen ..... mijn beste vriend.
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

zitten
Hij ........... op zijn stoel.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vorm van het werkwoord past er in deze zin?

De jongens .... een potje voetbal.
A
spelen
B
speel
C
speelde
D
speelt

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Eerst bespreken wat er allemaal op de plaat te zien is. Welke werkwoorden kom je tegen: wat doen de mensen op de plaat?
Maak 5 zinnen over de tekening

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Zoek een krantenartikel of nieuwsbericht over een seizoen. Bijvoorbeeld over vuurwerk, het weer, storm, de tuin, de natuur enz. Beantwoord de volgende vragen (op het werkblad): 
Wat is het onderwerp?  
Wat is er gebeurd?          Wanneer?
Over wie gaat het?            Welk seizoen?
Waar gebeurt het?            Hoe gebeurde het?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de stad Hennef in de aan Nederland grenzende deelstaat Noordrijn-Westfalen kwam een 37-jarige man om het leven. Ook raakte een 39-jarige man zwaargewond. De mannen hoorden bij een groep van tien feestvierders. Kort na middernacht werd door getuigen een harde klap gehoord, waarna de twee mannen liggend op de grond werden aangetroffen.

Ondanks pogingen hem te reanimeren, overleed de 37-jarige man ter plaatse. De andere man is opgenomen in het ziekenhuis. Zijn verwondingen zouden niet levensbedreigend zijn. Volgens een woordvoerder van de politie was het ontplofte vuurwerk mogelijk zelfgemaakt.


Ondanks pogingen hem te reanimeren, overleed de 37-jarige man ter plaatse. De andere man is opgenomen in het ziekenhuis. Zijn verwondingen zouden niet levensbedreigend zijn. Volgens een woordvoerder van de politie was het ontplofte vuurwerk mogelijk zelfgemaakt.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sites
https://www.tubantia.nl
https://www.ad.nl
https://www.nu.nl
https://nos.nl
https://www.rtlnieuws.nl





Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat vond je van de les?
A
Goed, maar makkelijk
B
Niet goed en makkelijk
C
Goed
D
Niet goed en moeilijk

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies