Unit 4: samenvatting grammatica

Summary Test Unit 4
1. Bezit: 's / s' or ......of.....
2. 42 Onregelmatige werkwoorden 'past simple' CB p.88,94,99
3. Must / mustn't
4. Gerund (-ing vorm)
5. this/that/these/those
6. have/has to - don't/doesn't have to
7.  study words & phrases Unit 4 CB p. 101, 102, 103
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Summary Test Unit 4
1. Bezit: 's / s' or ......of.....
2. 42 Onregelmatige werkwoorden 'past simple' CB p.88,94,99
3. Must / mustn't
4. Gerund (-ing vorm)
5. this/that/these/those
6. have/has to - don't/doesn't have to
7.  study words & phrases Unit 4 CB p. 101, 102, 103

Slide 1 - Tekstslide

Bezit 's - s' - of
This is Donald's hair.
The colour of his hair is very very blond. 

Slide 2 - Tekstslide

PEOPLE, ANIMALS, TIME
'S (EV)  - S' (MV)
  • The DOG'S nose is sniffing the screen.
  • The MAN'S hand is tickling the dog. 
  • YESTERDAY'S test was quite easy.
  • It is my PARENTS' dog.

(ev=enkelvoud // mv=meervoud) 



Slide 3 - Tekstslide

THINGSOF

THE SLICE OF PIZZA IS MOVING

Slide 4 - Tekstslide

Must (+not) = iets moet (niet)

Formule:

Must (+not) + hele werkwoord

Gebruik:

jij vindt dat iets (niet) moet, must is krachtiger dan should.

Example: You must check the tyres.

You mustn't buy that game. It's a waste of money.

Slide 5 - Tekstslide

GERUND= werkwoord* gevolgd door ww+ing
  • I loved playing soccer
  • he hates eating late
  • I enjoy watching Netflix
  • They prefer staying at home
  • I quit smoking
  • She stopped dancing
  • We are going to start making your assignments

Je gebruikt de ing vorm (=gerund) achter werkwoorden die gaan over:
  • leuk vinden (b.v. love, like)
  • niet leuk vinden  (b.v. hate, dislike)
  • starten (b.v. start, begin)
  • stoppen (b.v. stop, quit)

Slide 6 - Tekstslide

This / that / these / those
                          Dicht bij          Ver weg
enkelvoud     this                    that

meervoud      these                those
Vertaal nooit letterlijk maar kijk of iets dichtbij of ver weg is en of iets enkelvoud of meervoud is.

Slide 7 - Tekstslide

have to / has to
You have to brush your teeth.
She has to brush her teeth.

You don't have to brush your teeth.
She doesn't have to brush her teeth.


Uit je hoofd leren:
have to/has to + hele ww.
(= moeten)

don't/doesn't have to + hele ww.
(= niet hoeven)

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

DON'T FORGET Unit 2, 3, and 4

Slide 10 - Tekstslide

Check yourself Unit 4
Oefen nog een keer, om te checken of je alle grammatica onderwerpen juist kunt toepassen. 

Je kunt op de computer oefenen met opdrachten in Unit 4:
  • Lessons 1,2,3,4 - > 'practise more -> grammar' 
  • Catch Up

Slide 11 - Tekstslide