We gaan een woordslang maken. De letter waarmee het woord eindigt, begint de volgende met de letter.
Ik begin met het woord chocola, dus iemand moet eten bedenken met de letter A.
Als het woord is geweest en je noemt het nog een keer, ben je af.
Slide 4 - Tekstslide
Instructie
Je krijgt zo meteen een aantal stellingen te zien. Geef aan of je het met de stelling een of oneens bent.
Staan = eens
Zitten = oneens
Slide 5 - Tekstslide
Stellingen
Iedereen kan wiskunde leren;
Iedereen heeft een talenknobbel;
Wat je in je leven kunt staat vanaf de geboorte al vast;
Als je het echt wilt, kun je altijd beter in iets worden.
Slide 6 - Tekstslide
Je gaat allemaal in een rij staan op volgorde van geboortemaand.
We gaan nu overgooien met een balletje.
Slide 7 - Tekstslide
Ik begin het alfabet op te noemen. Een leerling roept stop.
Je gaat met je groepje, met de letter waar we gestopt zijn, zoveel mogelijk dingen opschrijven (bijv. meisjesnamen, jongensnamen, steden/dorpen/landen, dieren)