Debatteren I 18-2-20

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Periode 3 Ik en de wereld 

De student heeft kennis van belangrijke ontwikkelingen in de wereldpolitiek, nationale en gemeentepolitiek.  

De student kan een opinie vormen over bepaalde ontwikkelingen in de politiek (wereld-, nationaal- en gemeentelijk) en kan hier stelling over innemen. Ook weet de student om te gaan met de mening van een ander.



Slide 2 - Tekstslide

Ook weet de student om te gaan met de mening van een ander.
De student kan zich, gebaseerd op kennis van zaken, tijdens een debat goed verwoorden.
De student is in staat een debat te leiden op studentniveau.
De student kan een debat voorbereiden en leiden in zijn stageklas.
Tijdens de trajectmiddagen maakt de student kennis met de leerlijn debatteren en doet de student allerlei opdrachten die bijdragen aan zijn kennis over de actuele politiek op wereld-, nationaal- en gemeente-niveau. De student bereidt zich voor op de stellingen tijdens het debat door kennis te vergaren over de desbetreffende onderwerpen. De student bereidt voor zijn stageklas een debat voor dat past binnen de leerlijn debatteren en bij de belevingswereld van zijn groep.

Waarom debatteren?
  • Ontwikkel een mening.
  • Leer je mening goed te beargumenteren.
  • Luister kritisch naar een ander.
  • Probeer anderen te overtuigen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Periode 3   
  1. Je doet kennis en ervaringen op om stellingen te formuleren voor een debat. 
  2. Je hebt voldoende kennis en ervaring opgedaan om actief betrokken deel ten kunnen nemen aan een debat. 
  3. Je hebt kennis opgedaan en vaardigheden geleerd die nodig zijn om: 
  • krachtig en motiverend te openen, 
  • de juiste vragen te stellen 
  • meningen te poneren die inzicht geven. 
  • duidelijke gespreksregels te hanteren en 
  • op de juiste manier door te vragen  


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eindopdracht
Tijdens deze trajectpresentatie ga je debatteren over stellingen. 
  • Je hebt je vooraf laten voeden door de ontmoetingen tijdens de excursies, documentaires en artikelen. 
  • Je bedenkt stellingen en vragen gerelateerd aan het onderwerp. 
  • Je zorgt ervoor dat je over voldoende kennis beschikt om in het debat met helder omschreven veronderstellingen en inzichten je mening te ventileren.


Slide 5 - Tekstslide

Toetsing
A) Portfolio. De student vult zijn portfolio aan op wix.com met zijn gegeven lesactiviteit over debatteren en zijn reflectie hierop.
B) Actieve participatie. De student is actief aanwezig tijdens de trajectmiddagen.
C) Trajectpresentatie. Aan het eind van de periode neemt de student actief deel aan het slotdebat (Zie ook de toetscriteriakaart op It’s). 

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

eindopdracht traject  
Je hebt de kennis en vaardigheden om deel te nemen aan een debat maar ook om een debat te kunnen leiden. Uit de stellingen en de vragen blijkt dat je in staat bent om je vooraf goed in te lezen en daarnaast op locatie (excursies) de juiste vragen hebt kunnen stellen om je kennis uit te breiden. 
Het debat bestaat in ieder geval uit: 
- een goede stelling die kan leiden tot een inhoudelijke discussie 
- het opstellen van de juiste vragen en hanteren van gespreksregels 
- een duidelijke teugkoppeling/samenvatting en afronding van het debat

De stelling van het debat is gefundeerd geformuleerd (toepassen format vanuit ProDemos).

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Debatteren 1  
  • hoe debateer je het beste , tips en tricks 
  • het ballondebat 


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

kort maar krachtig 
Tijdens de reactiefase is het belangrijk om de reactie kort te houden. Hiermee zorg je dat je punt voor iedereen duidelijk is en er geen verwarring over kan ontstaan wat je bedoelt: dit zorgt voor een beter en
ook leuker debat. Ook zorgt het ervoor dat er tijdens de reactiefase meer ruimte is voor verschillende argumenten, waardoor het debat minder snel een ‘welles-nietes’ wordt.



Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zeg wat je doet 
Als je ergens op reageert tijdens een debat is het belangrijk dat je duidelijk maakt op welk punt je reageert. Dit kun je doen door voordat je de reactie geeft, eerst te vertellen op welk punt je reageert en door kort samen te vatten wat dit punt precies was. Zeg dus niet: ‘Ik wil reageren op wat Lisa zei’ maar liever: ‘Ik wil reageren op het argument dat door een coming-out dag meer mensen gepest zouden worden’. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werk als een team 
Tijdens de reactiefase is het heel belangrijk dat je als team goed samenwerkt. Dit doe je als eerste natuurlijk door te zorgen dat iedereen iets inbrengt in het debat. Leerlingen kun je hier bewust van  maken door bij te houden wie er spreekt en ook hoe vaak. Als één leerling al een aantal keer wat gezegd  heeft kan hij of zij in plaats van zelf op te staan ook een mede-debater die minder heeft gezegd helpen.  Bijvoorbeeld door het argument zacht fluisterend of via een papiertje te delen. Ook is het goed voor het team als een leerling die al veel gesproken heeft gaat zitten als een leerling die nog minder gezegd heeft opstaat. Zo laten ze zien dat ze samenwerken en rekening met elkaar houden.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Blijf bij de stelling 
Houd de stelling tijdens het debat erbij, bijvoorbeeld op een blaadje. Het komt namelijk wel eens voor
dat in het heetst van de strijd en door alle verschillende argumenten er eigenlijk niet meer over de  stelling wordt gedebatteerd. Bijvoorbeeld doordat het over een onnodig voorbeeld gaat over slechts over één argument. Om het debat goed te kunnen volgen is het van belang dat alle debaters het over de(zelfde) stelling hebben. 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorkom stilvallen 
Soms gebeurt het namelijk dat een debat op één punt blijft steken en het een heen-en-weer wordt over één argument. Het is belangrijk voor een goed verloop van het debat dat dit niet gebeurt. Die verantwoordelijk ligt bij alle debaters; zowel bij de voor- als tegenstanders. Het debat  kan worden aangezwengeld door een nieuw argument, maar ook door een punt te benoemen of te herhalen waarop de andere partij nog niet (voldoende) gereageerd heeft. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Valkuil #1 Er is geen derde onafhankelijke partij
#1 Er is geen derde onafhankelijke partij
Bij een discussie probeer je elkaar te overtuigen, maar bij een debat is je doel om een derde onafhankelijke partij te overtuigen. Het grote voordeel van die derde partij is dat het veel minder persoonlijk wordt. Zo voelt ‘ik vind dat de tegenstanders niet goed naar ons argument hebben geluisterd’ anders dan ‘jij luistert niet naar me’. Bovendien zorgt zo’n derde groep (juryleden, rechters of publiek) voor reflectie: zij kunnen vertellen welk argument hen heeft doen twijfelen of zelfs van mening deed veranderen. Blijf daarom als docent benadrukken dat de leerlingen de derde partij aanspreken in plaats van elkaar.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Valkuil  #2 Er is geen meningsverschil
#2 Er is geen meningsverschil
Zonder meningsverschil is er geen debat mogelijk. Als iedereen het al met elkaar eens is, wie moet er dan nog overtuigd worden? Zorg daarom als docent dat je een stelling kiest waarbij de meningen vooraf verdeeld zijn. Dat kun je gemakkelijk testen: leg de leerlingen meerdere stellingen voor, laat ze stemmen en kies alleen de stelling waar een grote groep zowel voor als tegen is. Een andere, nog betere lesvorm om deze valkuil te voorkomen, is door de leerlingen te laten debatteren met een opgelegd standpunt in plaats van hun eigen mening. Zorg voor een stelling waarbij aan beide kanten gemakkelijk argumenten te bedenken zijn. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

valkuilen #3 De regels worden niet nageleefd
#3 De regels worden niet nageleefd
Voor- en tegenstanders moeten gelijke kansen krijgen om hun punt naar voren te brengen om de derde partij te overtuigen. Dat betekent dat zij evenveel voorbereidings- en spreektijd moeten krijgen, anders strijd je met ongelijke wapenen. Om dit te garanderen, heb je regels nodig. De debatleider speelt hierin een cruciale rol. Deze scheidsrechter is de enige die bepaalt wie, wanneer, hoe lang mag spreken. Als docent kun je deze rol op je nemen, waarbij je streng doch rechtvaardig de regie voert op deze tijd. Als iedereen de regels kan dromen, kan een leerling deze mooie taak overnemen.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

valkuil #4 Er is geen duidelijk afgebakend onderwerp
#4 Er is geen duidelijk afgebakend onderwerp
Een goed debat begint met een definitie en dat luistert nauw. Je kunt bijvoorbeeld pas argumenten uitwisselen over de stelling “harddrugs moet worden gelegaliseerd” als je weet wat het (beleids)plan van de voorstanders is. Anders krijg je de situatie dat de tegenstander zegt “straks liggen de zakjes coke naast de kauwgom bij de kassa” terwijl de voorstanders alleen de apotheken als verkooppunt in gedachten hadden. Dan praat je al snel langs elkaar heen. Daarom is het belangrijk dat de eerste spreker van de voorstanders eerst een helder plan op tafel legt, voordat de uitwisseling van argumenten begint.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

valkuil #5 Er is geen vrijheid van het woord
#5 Er is geen vrijheid van het woord
‘We agree to disagree’. Je kunt alleen debatteren als deelnemers zich vrij voelen om alle argumenten aan te voeren die zij van belang vinden voor hun standpunt (voor of tegen). Óók wanneer iedereen uit het publiek het daarmee faliekant oneens is. Er mag niemand worden uitgesloten van het gesprek. Die vrijheid geldt tegelijkertijd ook voor de derde onafhankelijke jury: deelnemers behoren hun oordeel te respecteren en accepteren. Zorg dus als docent dat je de vrijheid van het woord van alle deelnemers beschermt.


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is deze stelling goed of fout?
Kinderrechten zijn belangrijk

A
goed
B
niet goed

Slide 21 - Quizvraag

Deze stelling is een truïsme. Hier kun je eigenlijk niet tegen zijn; vrijwel iedereen vindt kinderrechten belangrijk.
Is deze stelling goed of fout?
Vluchtelingen die na drie jaar de Nederlandse taal niet beheersen, mogen niet blijven
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quizvraag

Deze stelling is negatief geformuleerd. Er staat (twee keer) het woordje ‘niet’ in de stelling. Hierdoor wordt het erg verwarrend om hierover te debatteren. Als je voor deze stelling bent, ben je dan voor het feit dat vluchtelingen niet mogen blijven? Of ben je juist voor het feit dat ze wel mogen blijven?
Is deze stelling goed of fout?
Gevangenen moeten voor de dood kunnen kiezen bij een levenslange gevangenisstraf
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quizvraag

goed, voldoet aan alle criteria
Is deze stelling goed?
Iedereen moet vegetariër worden
A
goed
B
fout

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze stelling goed of fout?
Scholen mogen pas om 10 uur beginnen
A
goed
B
fout

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze stelling goed of fout?
Doping in de sport moet legaal worden, zodat het voor iedereen eerlijk wordt
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quizvraag

Deze stelling bevat een argument. Er wordt al uitgelegd waarom je voor de stelling moet zijn: ‘zodat het voor iedereen eerlijk wordt’.
Is deze stelling goed of fout?
'In sommige gevallen is het beter als kinderen zelf hun bejaarde ouders in huis nemen
A
goed
B
fout

Slide 27 - Quizvraag

Deze stelling is niet absoluut verwoord. Het gedeelte: ‘In sommige gevallen’ zal bij het voeren van een debat over deze stelling waarschijnlijk verwarring veroorzaken.
Is deze stelling goed of fout?
Prostitutie in Nederland moet gedoogd worden
A
goed
B
fout

Slide 28 - Quizvraag

Bovenstaande stelling is de status quo (huidige situatie); prostitutie wordt in Nederland al gedoogd.
Kies de beste stelling
A. Het voortgezet onderwijs moet worden afgeschaft
B. Het voortgezet onderwijs moet voor iedereen minstens 6 jaar duren
C. Het voortgezet onderwijs moet worden opgedeeld in niveaus
A
Stelling A
B
Stelling B
C
Stelling C

Slide 29 - Quizvraag

Stelling A is niet in evenwicht, want als voorstander heb je het in het debat moeilijker dan als tegenstander.

Stelling C
 Deze stelling is de status quo; het voortgezet onderwijs is al opgedeeld in niveaus (vmbo, havo, vwo)
Kies de beste stelling
A. Ouders moeten straf krijgen voor de misdaden van hun minderjarige kinderen
B. Ouders mogen geen kinderen krijgen zonder opvoedcursus
C. Om eenzaamheid te voorkomen, moeten ouders altijd meer dan één kind krijgen

A
Stelling A
B
Stelling B
C
Stelling C

Slide 30 - Quizvraag

Stelling B is negatief geformuleerd. Het woord ‘geen’ kan bij de voorbereiding en tijdens het debat voor verwarring veroorzaken.
Stelling C bevat een argument. Er wordt al uitgelegd waarom je voor de stelling moet zijn: ‘om eenzaamheid te voorkomen’.
Kies de beste stelling*
A. Besturen en politieke partijen moeten voor de helft uit vrouwen bestaan
B. Vrouwen zijn net zo gelijk als mannen
C. Kinderen moeten tot hun 16e jaar gender-loos gekleed gaan
A
Stelling A
B
Stelling B
C
Stelling C

Slide 31 - Quizvraag

Stelling A is niet eenduidig, omdat het hier gaat over besturen én politieke partijen.
Stelling B is niet concreet geformuleerd. Hier is het onduidelijk wat er bedoeld wordt met: ‘net zo gelijk als’. Het wekt de vraag op: hoe gelijk zijn mannen dan? Hoogstwaarschijnlijk zal er een debat ontstaan over de formulering van de stelling in plaats een debat over de inhoud van de stelling.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                                   Ballondebat 

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies