3.1

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands

Grammatica en spelling

HOOFDSTUK 3 Werkwoordspelling

3.1 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

3.2 Persoonsvorm in de verleden tijd

3.3 Voltooid deelwoord

3.4 Engelse werkwoorden

Lesdoel

Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd juist.

Hoe goed ben je in werkwoordspelling?

0100

De persoonsvorm is altijd een werkwoord

1. Waar
2. Niet waar

Zoek de persoonsvorm(en):
De sectretaresse noteert de afspraken die de directeur maakt.

De pv in de t.t.

Je hoort of je een -t moet schrijven door het werkwoord te vervangen door een vorm van lopen.

Loop je?

Vind je?

Loopt je vriend?

Vindt je vriend?

Wij stellen het op prijs als je zijn toets zo spoedig mogelijk beoordeel_ .

1. beoordeeld
2. beoordeelt
3. beoordeeldt

De student studeer_ hard voor zijn diploma.

1. studeert
2. studeerd
3. studeerdt

Vin_ je het een probleem om die toets nog even uit te stellen?

1. vind
2. vindt
3. vint

Wij vertrouwen erop dat u zijn cijfer goed bereken_.

1. berekend
2. berekent
3. berekendt

Wor_ je manager ook geïnterviewd door die journalist?

1. word
2. wordt

Aan de slag

Gramm 3.1: opdracht 3, 5

KLAAR?

De extra opdrachten

Exit ticket

Pak een klein blaadje en vul in:

Ik .... (vinden) dat jij de opdracht goed ... (beantwoorden).

tot de volgende les