Grammar: moeten, have to, must, should

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Have to

Must

Should

moeten in het Engels

have to, must en should zijn werkwoorden die je gebruikt om bevelen of advies te geven: dus om aan te geven dat iets moet of beter zou zijn om te doen.

Have to

-Gebruik je om aan te geven dat iets moet

-Informeel

-In het Nederlands gebruik je dan 'moeten'

-Has/have to + hele werkwoord

For example:

we have to go home now.

She has to get up early tomorrow.

Must

-Gebruik je om aan te geven dat iets moet, maar klinkt formeler en dwingender dan have to.

-Gebruikt vooral bij wetten, regels en bevelen (dus als iets echt belangrijk is)

-In het Nederlands gebruik je dan vaak 'moet/ moeten (echt)'

-Iets kan niet anders, het moet wel zo zijn.

-Must + hele werkwoord.

For example:

You must be 18 years or older to drive a truck.

You must lock the doors after finishing your shift.

suzy left an hour ago, so she must be home now.

Should

-Iets zou moeten, iets is belangrijk.

-Gebruik je bij adviezen

-in het Nederlands gebruik je dan vaak 'zouden eigenlijk moeten/ of  'kan/kunt/ kunnen beter'

- Should + hele werkwoord

For example:

You should apologise to that client.

you should keep your workplace tidy.

Moeten

Have to	moeten informeel
Must	moeten formeel/officieel het is logisch/kan niet anders
Should	zou moeten/bij advies

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

Please excuse me for a moment. I ___ go to the toilet.

1. has to
2. have to
3. must
4. should

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

All my favourite actors are in this film, so it ___ be good.

1. has to
2. have to
3. must
4. should

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

You ____ save some money.

1. has to
2. have to
3. must
4. should

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

Children ____ go to school.

1. has to
2. have to
3. must
4. should

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

I ____ study today.

1. has to
2. have to
3. must
4. should

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

She ____ go to the doctor today, for a regular check-up.

1. has to
2. have to
3. must
4. should

The teacher told us that you ____ be in class at 8:30!

om aan te geven dat iemand anders vindt dat iets moet.

advies of een suggestie geven. 

verplichtend!

should

must

have to

I think you ___ respect the elderly.

1. should
2. should not
3. have to

You ... be 18 before you can drive.

1. should
2. must
3. have to
4. don't have to

I ___ go now, or I'll miss my bus.

1. should
2. must
3. have to
4. have got to