Leesvaardigheid: alinea's en kernzinnen + signaalwoorden en functiewoorden




Leesvaardigheid Les 3
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les




Leesvaardigheid Les 3

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag 
woensdag en gisteren hebben we leesvaardigheid: onderwerp, hoofdgedachte, tekstdoel, inleiding, midden en slot behandeld. 
Vandaag leer je over:
- Alinea’s en kernzinnen
- Signaalwoorden en functiewoorden

Slide 2 - Tekstslide

Nog even over de inleiding. Wat is dit voor sterke eerste zin?

Hoe gespecialiseerder iemand is, hoe minder hij kan.
A
Een intrigerende vraag
B
Een paradox
C
Een suggestieve of raadselachtige opsomming
D
Een prikkelend citaat

Slide 3 - Quizvraag

Nog even over het slot. Op welke twee manieren kan je een slot aantrekkelijk eindigen?
A
Met een krachtige laatste zin!
B
Met schokkende cijfers
C
Met een raadselachtige opsomming
D
Weer verwijzen naar de inleiding

Slide 4 - Quizvraag

Alinea's en kernzinnen (blz. 24-27)
Elke tekst is opgebouwd uit alinea's. Een goede alinea bevat één hoofdgedachte die in één zin geformuleerd is: de kernzin.  

Slide 5 - Tekstslide

Op welke plek vind je (bijna) nooit de kernzin?
A
De eerste zin
B
De tweede zin
C
De derde zin
D
De laatste zin

Slide 6 - Quizvraag

Signaalwoorden (blz. 28-30)
Een tekst is begrijpelijk en prettig om te lezen of om naar te luisteren wanneer de verbanden tussen de zinnen en de deelonderwerpen duidelijk worden aangegeven. je kunt op die manier de structuur van de tekst herkennen. Verbanden worden meestel gemarkeerd met signaalwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Maak nu opdracht 2 op blz. 26 in je leerboek. Geef hier het antwoord op 2.2.
timer
3:00

Slide 8 - Open vraag

noteer de signaalwoorden
[1] Basisschoolleraren en politici adviseren ouders van tweetalige kinderen regelmatig om thuis Nederlands te spreken. Sharon Unsworth doet onderzoek naar tweetaligheid en heeft dit advies ook vaak gehoord. Ze legt uit dat hier geen wetenschappelijke basis voor is, integendeel zelfs. Zo hebben Amerikaanse onderzoekers in 2009 onderzocht wat er gebeurde als Spaanssprekende moeders thuis Engels gingen spreken. Het gevolg was dat het Engels van Spaanstalige kinderen niet beter werd en hun Spaans juist verslechterde. Bovendien weten we inmiddels dat een goed ontwikkelde eerste taal helpt bij het verwerven van een tweede taal. Met andere woorden, als iemand thuis goed Spaans leert spreken, zal dat ook helpen bij zijn Nederlands.

Slide 9 - Tekstslide

Op blz. 28 vind je een overzicht van de meest voorkomende verbanden met bijbehorende signaalwoorden.

Welk verband geven de volgende signaalwoorden aan?
Zoals, net (zo) ... als, evenals (meer/beter) ... dan.
A
Toelichtend
B
Doel-middel
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk (oorzaak-gevolg)

Slide 10 - Quizvraag

Op blz. 28 vind je een overzicht van de meest voorkomende verbanden met bijbehorende signaalwoorden.

Welk verband geven de volgende signaalwoorden aan?
Zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, : (dubbele punt).
A
Toelichtend
B
Doel-middel
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk (oorzaak-gevolg)

Slide 11 - Quizvraag

Op blz. 28 vind je een overzicht van de meest voorkomende verbanden met bijbehorende signaalwoorden.

Welk verband geven de volgende signaalwoorden aan?
Om te ..., met de bedoeling ..., opdat, zodat, daarvoor, waarvoor, voor, door ... te.
A
Toelichtend
B
Doel-middel
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk (oorzaak-gevolg)

Slide 12 - Quizvraag

Op blz. 28 vind je een overzicht van de meest voorkomende verbanden met bijbehorende signaalwoorden.

Welk verband geven de volgende signaalwoorden aan?
Doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is, het komt door, waardoor, zodat.
A
Toelichtend
B
Doel-middel
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk (oorzaak-gevolg)

Slide 13 - Quizvraag

Functiewoorden (blz. 28-30)
Er zijn ook andere woorden waaraan je verbanden in een tekst kunt herkennen, zoals: oplossing, verklaring, argument, voordeel, stelling. Deze functiewoorden geven de functie van een tekstdeel aan. Sommige ervan duiden, niet geheel toevallig, ook een tekststructuur aan. 

Slide 14 - Tekstslide

Maak opdracht 1 op blz. 29. Vul hieronder je antwoord in.
timer
5:00

Slide 15 - Open vraag

Maak opdracht 2 op blz. 29. Vul hieronder je antwoord in.
timer
7:00

Slide 16 - Open vraag

Tijd over? 
Maak dan opdracht 4 op blz. 30. 

Slide 17 - Tekstslide

Je weet na deze les...
- Dat een goede alinea een hoofdgedachte bevat, in de vorm van een kernzin. 
- Op welke plekken je die kernzin kan vinden.
- De belangrijkste signaalwoorden en functiewoorden.

Slide 18 - Tekstslide

ik weet waar ik de informatie die ik voor de toets nodig heb, kan vinden
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Fijn weekend (alvast)!

Slide 20 - Tekstslide