HAVO3 Hfdst 1 deel 1

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolVoortgezet speciaal onderwijshavoLeerroute HLeerroute 3Leerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programma

Vragen over het huiswerk
Zakgeld en bijbaan
Rekenen met geld 
Keuzes maken / overzicht van jouw inkomsten en uitgaven
Afsluiting



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video



Ik heb een bijbaan 

A
ja
B
nee

Slide 4 - Quizvraag

Geld 
Krijg je je loon contant (chartaal) of je rekening (giraal)
Wat is zwart werk?
Ga je anders met je geld om sinds je werkt?

Slide 5 - Tekstslide


Tip: je kan ook antwoorden met een plaatje!
Waar geef jij het meeste 
geld aan uit?

Slide 6 - Open vraag


Geef jij weleens teveel geld uit?
A
nee, nooit
B
heel soms
C
best wel vaak

Slide 7 - Quizvraag



Alles wat ik koop 
heb ik echt nodig!
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quizvraag


Spaar je ook?
A
Nee, ik geef iedere maand (bijna) alles uit.
B
Ik spaar een deel, de rest geef ik uit.
C
Ik spaar bijna alles. Ik koop eigenlijk heel weinig.

Slide 9 - Quizvraag


Wat geldt voor jou?
A
Ik koop alles zo goedkoop mogelijk.
B
Ik betaal liever iets meer voor betere kwaliteit of een bekend merk.

Slide 10 - Quizvraag

Ik zou 
minder geld kunnen uitgeven aan...

Slide 11 - Woordweb

Hoe kun je voorkomen dat je aan het eind van de maand geen geld overhoudt?

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

voorbeeld 1

Je krijgt € 6,- zakgeld per week. Hoeveel is dit per maand?

Stappen:
  1. Eerst reken je het weekbedrag om naar een jaarbedrag:                                        € 6 x 52 = € 312.
  2. Dan reken je het jaarbedrag om naar het maandbedrag:                                        € 312 : 12 = € 26.

Slide 14 - Tekstslide

voorbeeld 2

Je krijgt € 30,- zakgeld per maand. Hoeveel is dit per week?

Stappen:
  1. Eerst reken je het maandbedrag om naar een jaarbedrag:                                        € 30 x 12 = € 360.
  2. Dan reken je het jaarbedrag om naar het weekbedrag:                                           € 360 : 52 = € 6,92.

Slide 15 - Tekstslide

voorbeeld 3

Peter moet € 55,- wegenbelasting per kwartaal betalen. Hoeveel is dit per maand?

Stappen:
  1. In een kwartaal zitten 3 maanden.
  2. € 55 : 3 = € 18,33 per maand.


Slide 16 - Tekstslide

Daan en Lisa krijgen zakgeld van hun ouders:
Daan krijgt elke vrijdag € 3,-
Lisa krijgt elke maand € 12,-
Wie krijgt meer zakgeld?

A
Daan
B
Lisa

Slide 17 - Quizvraag

Bram krijgt €10 zakgeld per week. Hoeveel is dat per maand?
A
€10
B
€43,33
C
€40
D
€1,42

Slide 18 - Quizvraag

De contributie voor de voetbalclub kost € 95 per jaar. Hoeveel is dat per week?
A
€ 1,79
B
€ 1,83
C
€ 7,30
D
€ 7,92

Slide 19 - Quizvraag

Fam. de Boer ontvangt € 197,51 kinderbijslag per kwartaal. Hoeveel is dit per jaar?
A
€ 592,53
B
€ 790,04

Slide 20 - Quizvraag

Opdrachten maken
Opdracht 1.3 tm 1.4

Slide 21 - Tekstslide


Overzicht inkomsten en uitgaven
OPDRACHT
Maak een overzicht van al je inkomsten 
per maand (bijv. zakgeld, klusjes etc.).
Hoeveel geef je iedere maand uit per categorie (eten/drinken, sport, telefoon, andere abonnementen, kleding, uitgaan).
Hoeveel houd je over of kom je tekort per maand?

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide


Inflatie? Zak- en kleedgeld omhoog! 
Onderhandelen
Met inflatie bedoelen we dat de prijzen van producten stijgen. Hierdoor kun je steeds minder kopen voor je euro's. 
Inflatie wordt vaak uitgedrukt in een percentage. "De inflatie is 5%" wil zeggen dat de prijzen met gemiddeld 5% zijn gestegen.
Om toch net zoveel te kunnen kopen heb je 5% meer zak- en kleedgeld nodig.

Slide 24 - Tekstslide


Wat heb je van 
deze les geleerd?
LAATSTE VRAAG

Slide 25 - Open vraag