4.4 Vermogen en Energie HAVO TL

Pak je laptop en/of je boek. 

Welkom 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak je laptop en/of je boek. 

Welkom 

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 4
4.4 Vermogen en energie

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  1. Herhaling 4.3 
  2. Uitleg paragraaf 4.4  
   4. Opdrachten 4.4  maken
 

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling 4.3 (serie/parallelschakeling)
  1. Teken een schakelschema van een serieschakeling met 2 lampjes, een batterij en een stroommeter.

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling 4.3 (serie/parallelschakeling)
  1. Teken een schakelschema van een parallelschakeling met 3 lampjes, 1 batterijen en een  schakelaar die zorgt dat lampje 3 gaat branden. 

Slide 5 - Tekstslide

Spanning is een grootheid. Wat is de eenheid van spanning?
A
U
B
V
C
u
D
A

Slide 6 - Quizvraag

Welk antwoord is juist?
A
Een batterij levert een stroom
B
Een batterij raakt nooit leeg
C
Een batterij is milieu vriendelijk
D
Een batterij heeft 2 + aansluitingen

Slide 7 - Quizvraag

De batterij levert 9 V, hoeveel volt krijgt lampje 1
A
3 V
B
4,5 V
C
6V
D
9 V

Slide 8 - Quizvraag

De batterij levert 300mA, hoeveel mA krijgt lampje 3
A
300 mA
B
100 mA
C
150 mA
D
50 mA

Slide 9 - Quizvraag

Waar hoort de stroommeter om de stroom door lampje 1 te meten?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 10 - Quizvraag

Waar moet je een schakelaar plaatsen als je alleen lampje A aan en uit zou willen zetten met een schakelaar?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quizvraag

Waar moet je een schakelaar plaatsen als je lampje A en B aan en uit zou willen zetten met een schakelaar?
A
1
B
2
C
3
D
5

Slide 12 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 3 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje

Slide 13 - Quizvraag

Leerdoelen 4.4
  • De leerling kent het begrip vermogen en kan dit uitleggen. 
  • De leerling kent de formule P = U x I en kan hiermee rekenen.


Slide 14 - Tekstslide

4.4 Vermogen en energie
Wat denk jij? Wat betekend volgens jou het woord vermogen? 

Slide 15 - Tekstslide

4.4 Vermogen en energie
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.

Het gaat dus over het verbruik van apparaten. 


Slide 16 - Tekstslide

4.4 Vermogen en energie
Een apparaat met een klein vermogen, gebruikt per 
seconde weinig energie. 


Maar een apparaat met een GROOT vermogen gebruikt 
per seconde veel energie.

Slide 17 - Tekstslide

4.4 Vermogen en energie
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt. We rekenen dit uit in WATT

Het vermogen hangt af van: De spanning
Hoe meer Volt (V), hoe groter het vermogen.

Het vermogen hangt óók af van: De stroomsterkte
Hoe meer Ampère (A), hoe groter het vermogen.
                          

Slide 18 - Tekstslide

4.4 Formule van vermogen

 Vermogen  = spanning x stroomsterkte
Grootheid:    P = U x I

   eenheid:   Watt (W)   =    Volt (V)   x         Ampere (A)

Slide 19 - Tekstslide

Vermogen
Als we dus de spanning invullen in Volt (V), en de stroomsterkte in Ampere (A). Dan krijgen we het vermogen in Watt (W).

Apparaten met een groot vermogen verbruiken dus meer elektriciteit en zullen dus sneller de batterij of accu waarop ze werken opmaken. Denk aan het heel helder zetten van je smartphone scherm. Het vermogen is dan groot, dus de accu zal sneller leeg raken. 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Vermogen = spanning x stroom
 Watt = Volt x Ampère


Slide 22 - Tekstslide

Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
Gegeven:        spanning = 12V
                            stroomsterkte = 5A
Gevraagd:       vermogen in W
Formule:          vermogen = spanning x stroomsterkte
Berekening:   vermogen = 12 x 5
Antwoord:       vermogen = 60 W


Slide 23 - Tekstslide

Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
A
50 W
B
50 V
C
60 W
D
60 A

Slide 24 - Quizvraag

Vermogen = spanning x stroom
 Watt = Volt x Ampère
Let op! Soms moet je  eerst milliampère  omrekenen naar ampère!


Slide 25 - Tekstslide

Oefenen
Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet (230V) werkt.
Gegeven:               vermogen = 1800 W
                                   spanning = 230 V
Gevraagd:             stroomsterkte in A
Formule:                vermogen = spanning x stroomsterkte
                                   stroomsterkte = vermogen : spanning
Berekening:          stroomsterkte = 1800 : 230
Antwoord:             stroomsterkte = 7,8 A

Slide 26 - Tekstslide

Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet (230V) werkt.
A
345 W
B
345000 W
C
0,345 W
D
3,45 W

Slide 27 - Quizvraag

Vermogen = spanning x stroom
 Watt = Volt x Ampère
Let op! Het kan ook zijn dat je niet het vermogen moet berekenen, maar bijvoorbeeld de stroom. Je moet dan eerst de formule ombouwen!


Slide 28 - Tekstslide

formule van vermogen
                      vermogen = spanning x stroomsterkte
                                 P         =       U            x               I 

Slide 29 - Tekstslide

Oefenen
Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?
Gegeven:               vermogen = 1800 W
                                   spanning = 230 V
Gevraagd:             stroomsterkte in A
Formule:                vermogen = spanning x stroomsterkte
                                   stroomsterkte = vermogen : spanning
Berekening:          stroomsterkte = 1800 : 230
Antwoord:             stroomsterkte = 7,8 A

Slide 30 - Tekstslide

Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact (230 V). Wat is de stroomsterkte door de magnetron?
A
7,8 A
B
8,4 A
C
8,0 A
D
4,5 A

Slide 31 - Quizvraag

Formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte

Slide 32 - Quizvraag

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 33 - Quizvraag

Juist/onjuist:
Apparaten met een klein vermogen zijn energiezuiniger dan apparaten met een groot vermogen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Op de verpakking van een lampje staat: 12 V / 0,5 A.
Bereken het vermogen.
A
24W
B
12W
C
6W
D
60W

Slide 35 - Quizvraag

Koffiezet apparaat is aangesloten op het stopcontact. Het apparaat neemt 3 A op. Bereken het vermogen.
A
3W.s
B
690W
C
230W
D
690kW

Slide 36 - Quizvraag

Aan de slag 
KGT
Wat? 
Hoe? 
Hulp? 
Klaar? 

HAVO
Wat? Lees 4,4 en maak de opgaven
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met de persoon naast je.
Hulp? Kijk in het boek, vraag aan je buur en kom daarna pas bij 
Klaar?
Maak de test jezelf


Doelen: 4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

KGT
Wat? Lees 4,4 en maak de opgaven
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met de persoon naast je. Je mag ook mij vragen!
Hulp? Kijk in het boek, vraag aan je buur en kom daarna pas bij 
Klaar?
Maak de test jezelf

Slide 37 - Tekstslide