Fictie – perspectief, genre en argumenten

Fictie
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je kunt het verschil tussen fictie en non- fictie aangeven
- Je kunt het verschil tussen realistisch en niet- realistisch aangeven
- Je kunt het genre van een boek noemen
- Je kunt het verschil tussen chronologisch en niet- chronologisch aangeven
- Je kunt argumenten onderscheiden en je mening onderbouwen

Slide 2 - Tekstslide

Fictie

Slide 3 - Woordweb

fictie en non-fictie
Fictie: verzonnen verhalen

Non-fictie: teksten over de werkelijkheid

Slide 4 - Tekstslide

fictie
non-fictie
tijdschriftartikel
gedicht
tekst op Wikipedia
journaal
toneelstuk
leesboek

Slide 5 - Sleepvraag

realistisch of niet-realistisch
Verhalen zijn altijd verzonnen. Het doel is vermaken / amuseren.

Realistisch:  de mensen en de gebeurtenissen lijken op de werkelijkheid.

Niet-realistisch: de schrijver heeft een verhaal verzonnen met dingen die in de werkelijkheid niet kunnen.

Slide 6 - Tekstslide

Dit maakt een verhaal realistisch
Dit maakt een verhaal niet-realistisch
Mensen lijken echt in wat ze doen en zeggen.
De wereld waarin het verhaal zich afspeelt is verzonnen.
Er komen verzonnen wezens / fantasiefiguren voor.
Er komen mensen / plaatsen voor die echt hebben bestaan.
De gebeurtenissen zijn in werkelijkheid ook mogelijk.

Slide 7 - Sleepvraag

Genre
Genre: een verzameling van eenzelfde soort verhalen.
Bijvoorbeeld:
- avonturenroman
- historische roman
- oorlogsroman
- psychologische roman
- science fiction

Slide 8 - Tekstslide


Bij welk genre hoort dit boek?
A
Avonturenroman
B
Historische roman
C
Psychologische roman
D
Science fiction

Slide 9 - Quizvraag


Bij welk genre hoort dit boek?
A
Avonturenroman
B
Historische roman
C
Psychologische roman
D
Oorlogsroman

Slide 10 - Quizvraag

Avonturenroman
In een avonturenroman speelt 'een held' de hoofdrol. Er gebeuren allerlei spannende dingen en daar gaat het om in dit boek.

Slide 11 - Tekstslide

Oorlogsroman
Een verhaal dat zich afspeelt in een oorlog (voornamelijk Tweede Wereldoorlog).

Slide 12 - Tekstslide

Historische roman
Een verhaal waarin een belangrijke gebeurtenis (of gebeurtenissen) uit de geschiedenis een belangrijke rol speelt.

Slide 13 - Tekstslide

Science fiction
Een toekomstverhaal (vaak in de ruimte/ruimtevaart of nieuwe technieken).

Slide 14 - Tekstslide

Thriller
Een spannend verhaal waarin de hoofdpersoon in een levensbedreigende situatie terechtkomt. 


Slide 15 - Tekstslide

Reisverhaal
Een verhaal waarin een verslag wordt gegeven van een reis
(vaak non-fictie).

Slide 16 - Tekstslide

Psychologische roman
Een verhaal waarin de nadruk ligt op de gedachten en gevoelens van de hoofdpersoon (meer dan op de gebeurtenissen).

Slide 17 - Tekstslide

Volksverhalen
  • Sprookje
  • Mythe: verhalen die antwoord geven op de raadsels van het leven (Griekse mythe)
  • Sage: verhalen over dappere helden uit oude tijden
  • Legende: godsdienstig verhaal rond Christus, Maria of andere heilige figuren (Efteling)

Slide 18 - Tekstslide

Tijdsperspectief
Chronologische volgorde
Het wordt met de gebeurtenissen mee verteld.

Niet-chronologische volgorde
Gebeurtenissen worden niet op de juiste volgorde verteld of de verteller springt heen en weer tussen heden en verleden.

Slide 19 - Tekstslide

Een schrijver vertelt met de gebeurtenissen mee.
A
Chronologisch
B
Niet- chronologisch

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een open en gesloten eind?

Slide 21 - Open vraag

Eind 
Gesloten einde
Het verhaalprobleem is opgelost. 

Open einde
Sommige zaken zijn nog niet opgelost. Als lezer moet je zelf invullen hoe het verhaal verder zal gaan en wat er met de personages gaat gebeuren.

Slide 22 - Tekstslide

Personages
Over een hoofdpersoon kom je te weten:
- wat hij denkt en voelt;
- wat zijn karaktereigenschappen zijn;
- hoe hij eruitziet;
- waar, hoe en met wie hij woont.

Slide 23 - Tekstslide

Hoofdpersoon
  • Meer karaktereigenschappen waardoor ze niet telkens op dezelfde manier reageren.
  • Vaak veranderen ze door de gebeurtenissen, ze maken een karakterontwikkeling door.
  • Round character

Slide 24 - Tekstslide

Bijpersonen
  • Veel minder informatie
  • Meestal geen gedachten en gevoelens
  • Veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar
  • Flat characters

Slide 25 - Tekstslide

Wat hoort niet bij een round character?
A
Karakterontwikkeling
B
Je leest wat hij denkt en voelt.
C
Bijpersoon
D
Waar, hoe en met wie hij woont

Slide 26 - Quizvraag

Vertelperspectief
Een schrijver kiest een perspectief van waaruit hij het verhaal vertelt. Hij bepaalt vanuit welk personage hij de gebeurtenissen laat zien.
Dit noemen we het vertelperspectief.

Slide 27 - Tekstslide

Vertelperspectieven
  • Ik-vertelperspectief = je zit in het hoofd van de hoofdpersoon (ik-vorm)
  • Hij/zij-vertelperspectief =  je zit in het hoofd van de hoofdpersoon (hij/zij-vorm)
  • Alwetende verteller = een verteller, die geen rol heeft in het verhaal, vertelt het verhaal (hij weet alles)

Slide 28 - Tekstslide

Vertelperspectieven
  • Wisselend perspectief
Soms is er sprake van een wisselend vertelperspectief. Hij wisselt tussen wie het verhaal vertelt (verschillende verhaallijnen) en dus vanuit welk perspectief het wordt verteld.

Slide 29 - Tekstslide

Soorten argumenten
Je hebt al diverse malen je mening over een boek moeten geven. We gaan wat dieper hierop in, door te kijken wat voor soorten argumenten er zijn:

1 Emotieve argumenten
2 Realistische argumenten
3 Morele argumenten

Slide 30 - Tekstslide

1 Emotieve argumenten
Je gebruikt beoordelingswoorden die aangeven wat een verhaal met je doet (emotie)

maakt me vrolijk - spannend - vol vaart - ontroerend - beklemmend - inleven

Slide 31 - Tekstslide

2 Realistische argumenten
Je gebruikt beoordelingswoorden die aangeven in hoeverre jij een verhaal realistisch vindt .

geloofwaardig - herkenbaar - bedacht - origineel 

Slide 32 - Tekstslide

3 Morele argumenten
Je gebruikt beoordelingswoorden die iets zeggen over de keuzes die de personages maken of over de boodschap die de schrijver wil uitdragen.

Goed voorbeeld - keur ik af - asociaal - rechtvaardig - betrokken

Slide 33 - Tekstslide

Wat voor een argument is:
Het is gek dat zijn beste vriend zonder Benyamin op vakantie gaat?
A
Realistisch
B
Emotief
C
Moreel

Slide 34 - Quizvraag

Wat voor argument is:
Het is walgelijk zoals de roddelpers reageert op Loogman?
A
Realistisch
B
Emotief
C
Moreel

Slide 35 - Quizvraag

Wat voor argument is
Het is best triest dat Val Benyamin meteen inwisselt?
A
Realistisch
B
Emotief
C
Moreel

Slide 36 - Quizvraag

In een chronologisch boek zitten geen flash-backs.
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Een boek met een cliffhanger heeft een gesloten einde.
A
waar
B
niet waar

Slide 38 - Quizvraag

Een bijpersoon heeft een round character.
A
waar
B
niet waar

Slide 39 - Quizvraag

Ik dacht: waarom kijkt hij me zo aan?
Wat is het perspectief?
A
ik-perspectief
B
hij-perspectief

Slide 40 - Quizvraag

Wat is een wisselend perspectief?
A
Je wisselt van IK- naar HIJ/ ZIJ-perspectief.
B
Je wisselt van hoofdpersoon.
C
Je wisselt van HIJ/ZIJ- naar IK-perspectief.

Slide 41 - Quizvraag

"Het verhaal zit goed in elkaar."
Dit is een ........ argument.
A
emotief argument
B
realistisch argument
C
argument over de opbouw
D
moreel argument

Slide 42 - Quizvraag

"Het verhaal komt heel echt op me over."
Dit is een ........ argument.
A
emotief argument
B
realistisch argument
C
argument over de opbouw
D
moreel argument

Slide 43 - Quizvraag

Opdracht
Ga naar Google Classroom en maak de opdracht
'Fictie: leesboek 1 - opdracht 1'

Slide 44 - Tekstslide