4.3 schakelingen

vermogen en energie

volgende filmpje klokhuis  start op 12:25 min 
duurt 2 minuten
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

vermogen en energie

volgende filmpje klokhuis  start op 12:25 min 
duurt 2 minuten

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Het vermogen van een apparaat
  • De hoeveelheid elektrische energie die een apparaat per seconde verbruikt
  • Je laptop verbruikt meer elektrische energie per uur dan je telefoon
  • Verbruik van energie wordt met een energielabel aangegeven

Slide 3 - Tekstslide

Omrekenen W naar kW

Slide 4 - Tekstslide

Omrekenen

Slide 5 - Tekstslide

Spanning en stroomsterkte!!!!
Het vermogen hangt af van:

De spanning waarop een apparaat werkt 
en
De stroomsterkte die door het apparaat loopt. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Vermogen berekenen & noteren
  • Formule voor vermogen:
Vermogen = spanning x stroomsterkte 


  • De eenheid van vermogen is Watt (W).

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeldopgave
 



Stap 1: Wat is er gevraagd?
  • Het Vermogen.
Stap 2: Formule opschrijven
  • Vermogen = Spanning x stroomsterkte 
Stap 3: Uitwerken
  • Vermogen = 9 x 0,22 = 1,98 W (of 2 W)

Vergeet niet de eenheid!





Een lampje heeft een spanning van 9 V nodig, de stroomsterkte is 0,22A vanuit de spanningsbron.

Bereken het vermogen

Slide 9 - Tekstslide

Vermogen, tijd en energieverbruik

Hoe groter het vermogen van het apparaat
--> hoe sneller de batterij leeg zal zijn. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Vermogen, tijd en energieverbruik
Als je een mobiele telefoon of een tablet even niet gebruikt, schakelt het apparaat zoveel mogelijk onderdelen uit.

 Het beeldscherm gaat bijvoorbeeld al na korte tijd op zwart. Hierdoor daalt het totale vermogen van het apparaat meteen.

Slide 12 - Tekstslide

Vermogen, tijd en energieverbruik
Aan het verlagen van het vermogen zit een grens. 

 Als een batterij meer elektrische energie kan opslaan, kan een apparaat er – bij hetzelfde vermogen – langer op werken.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Reken om:
1 kW = ...
A
10 W
B
100 W
C
1000 W
D
10 000 W

Slide 15 - Quizvraag

Reken om:
1 W = ...
A
0,1 kW
B
0,01 kW
C
0,001 kW
D
0,0001 kW

Slide 16 - Quizvraag

Reken om:
32 W = ...
A
3,2 kW
B
0,32 kW
C
0,032 kW
D
0,0032 kW

Slide 17 - Quizvraag

Reken om:
15 kW = ...
A
15 W
B
150 W
C
1500 W
D
15 000 W

Slide 18 - Quizvraag

Vermogen =
X
......................
........................
Tijd
Windingen
Stroomsterkte
Spanning

Slide 19 - Sleepvraag

Wat voor schakeling zie je hier?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling
C
Gemengde schakeling

Slide 20 - Quizvraag

Welke schakeling heeft meerdere takken?
A
parallelschakeling
B
serieschakeling

Slide 21 - Quizvraag


Welke schakeling zie je hier?
A
Parallel
B
Serie

Slide 22 - Quizvraag

In de schakeling wordt lampje 2 los gedraaid. Wat gebeurt er met de andere twee lampje?
A
Lampje 1 gaat uit en lampje 3 blijft branden.
B
Lampje 1 blijft branden en lampje 3 gaat uit.
C
Lampje 1 en 3 blijven allebei branden.
D
Lampje 1 en 3 gaan allebei uit.

Slide 23 - Quizvraag

In een stroomkring heb je een spanningsbron nodig.
Welke van de volgende apparaten is een spanningsbron?
A
Accu
B
Lampje
C
Schakelaar
D
Stroomdraad

Slide 24 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van spanningsbronnen
A
Een waterkoker
B
het stopcontact
C
een batterij
D
Een spannende film

Slide 25 - Quizvraag

Met een stroommeter meet
je hoe sterk de stroom is.
De stroomsterkte wordt gemeten in .....
A
Ampére
B
Volt
C
Ohm
D
Joule

Slide 26 - Quizvraag

Wat meet je met een volt meter?
Met een voltmeter meet je....??
A
de spanning van een spanningsbron
B
de stroom van een stoombron
C
het weerstand in een stroom circuit
D
de tijd die nodig is om de spanning te meten

Slide 27 - Quizvraag

wat is een geloten stroomkring
A
van batterij, via het lampje, terug naar de batterij
B
via de batterij naar het lampje
C
via het lampje naar de batterij

Slide 28 - Quizvraag

Vermogen is een grootheid.
Wat is de eenheid voor vermogen?
A
Watt (W)
B
Volt (V)
C
Power (p)
D
Ampère (A)

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 30 - Quizvraag