H1: 1.4 + De brander

 1 Nask
Benodigheden
- laptop
- JDW-map
- (Rekenmachine) 
- Pen


Tassen op de grond
Telefoons in de zakkie

Welkom Basis 2!
Ga zitten en start met:

Ga verder met de opdracht 11 en 12 van paragraaf 1.3

START IN:




Jas over je stoel
timer
3:00
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

 1 Nask
Benodigheden
- laptop
- JDW-map
- (Rekenmachine) 
- Pen


Tassen op de grond
Telefoons in de zakkie

Welkom Basis 2!
Ga zitten en start met:

Ga verder met de opdracht 11 en 12 van paragraaf 1.3

START IN:




Jas over je stoel
timer
3:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.4  De brander

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

We gaan starten!
                                                                                               Wachttijd:
stopwatch
00:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesprogramma
  1. Huiswerk controle 
  2. Terugblik
  3. Leerdoelen
  4. Instructie (uitleg)
  5. Aan de slag/ Huiswerk
  6. Afsluiting 
  7. Huiswerk

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

     Terugblik
Hoe kun je bij natuurkunde
of scheikunde veilig een stof proeven.

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet dit practicummateriaal?
A
reageerbuis
B
maatbeker
C
maatglas
D
maatcilinder

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet dit practicummateriaal?
A
kroezentang
B
reageerbuishouder
C
reageerbuistang
D
reageerbuisknijper

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet het hiernaast afgebeelde glaswerk
A
Erlenmeyer
B
Maatcilinder
C
Maatbeker
D
Bekerglas

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar moet je je jas en tas opbergen?
A
tas en jas in de vensterbank
B
tas in het rek, jas in je kluisje
C
tas onder je tafel, jas over je stoel.
D
jas over je stoel, tas op de grond

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

           Leerdoelen
  1. Je kunt de werking van een brander uitleggen.
  2. Je kunt een brander op de juiste manier aansteken.
  3. Je kunt de verschillende vlammen van een brander noemen.
  4. Je kunt de brander zo instellen dat je de vlam krijgt die je nodig hebt.

Slide 12 - Tekstslide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.      
Demo: de brander

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

De Brander
Gas kan alleen branden als er zuurstof bij komt. 
Zuurstof zit in de lucht. 
De lucht komt door de luchtschijf bij het gas. 
Met de luchtschijf laat je meer of minder lucht bij het gas.
In de schoorsteen worden het gas en de lucht gemengd, zodat de vlam bovenaan de schoorsteen goed kan branden.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gaskraan
Onderdeel van de brander waarmee je meer of minder gas in de brander kunt laten.

Luchtschijf
Onderdeel van de brander waarmee je meer of minder lucht bij het gas kunt laten.

Schoorsteen
Buis die boven op de luchtschijf van een brander staat en waarin lucht en gas gemengd worden.




Gaskraan:
Onderdeel van de brander waarmee je meer of minder gas in de brander kunt laten.
Luchtschijf:
Onderdeel van de brander waarmee je meer of minder lucht bij het gas kunt laten.
Schoorsteen:
Buis die boven op de luchtschijf van een brander staat en waarin lucht en gas gemengd worden.




Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De Brander
De brander moet je altijd op dezelfde manier aansteken:
1. Doe de luchtschijf dicht.
2. Controleer of de gaskraan dicht is.
3. Draai de gaskraan op je tafel open.
4. Houd een brandende lucifer net boven de schoorsteen.
5. Draai de gaskraan een beetje open, zodat de brander met een geeloranje vlam gaat branden.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pauzevlam
De pauzevlam op de afbeelding gebruik je als je de brander even niet nodig hebt. 
Een pauzevlam is geeloranje.
De pauzevlam is goed zichtbaar, zodat je je niet per ongeluk verbrandt aan de vlam. Voor een pauzevlam draai je de gaskraan een beetje open en blijft de luchtschijf dicht.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stille blauwe 
vlam
De stille blauwe vlam op de afbeelding gebruik je als je iets warm moet houden. 
Ook gebruik je de stille blauwe vlam als je een kleine hoeveelheid moet verwarmen, bijvoorbeeld een klein beetje water. 
Voor een stille blauwe vlam open je de gaskraan en de luchtschijf een beetje.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruisende blauwe vlam
De ruisende blauwe vlam op de afbeelding is heel heet. 
Een ruisende blauwe vlam gebruik je als je iets flink moet verwarmen
Ook gebruik je de ruisende blauwe vlam om een grote hoeveelheid te verwarmen. Bijvoorbeeld om een liter water te koken. 
Voor een ruisende blauwe vlam draai je de gaskraan en de luchtschijf ver open.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Onvolledige verbranding / Koolstof Monoxide / CO






CO is kleurloos en 

reukloos en erg giftig!

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!

Paragraaf 1.4
Opdracht 1 t/m 5
Je mag samenwerken!
rood = Iedereen is stil


oranje = Iedereen is stil, docent beantwoord wel vragen

groen = Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
timer
10:00

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen H1.4 Meten
  1. Je kunt van een aantal meetapparaten uitleggen waarvoor je ze gebruikt.
  2. Je kunt het verschil uitleggen tussen analoge en digitale meetapparatuur.
  3. Je kunt beschrijven wat een grootheid en wat een eenheid is.
  4. Je kunt enkele meetapparaten aflezen.
  5. Je kunt enkele eenheden naar elkaar omrekenen.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meetapparatuur
Bij natuurkunde en scheikunde moet je heel precies zijn, maar je zintuigen zijn niet precies. 
Daarom gebruik je bij nask vaak meetapparatuur. 

Meetapparatuur is gereedschap om te meten.
Bijvoorbeeld:
Een klok, een liniaal en een weegschaal zijn voorbeelden van meetapparatuur. 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Analoog 
De oventhermometer zie afbeelding hiernaast heeft een wijzer die draait langs een plaat met streepjes en getallen. 
Dit is de schaalverdeling. 

Meetapparaten met een wijzer en een schaalverdeling noem je analoog. 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Digitaal
De koortsthermometer zie afbeelding hiernaast heeft cijfers op een schermpje. 

Een meetapparaat met cijfers op een scherm noem je digitaal.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Analoog en digitaal
Analoog:
Meetapparaten met een wijzer en een schaalverdeling noem je analoog. 
Schaalverdeling:
Streepjes op regelmatige afstand van elkaar met daarbij een reeks getallen waarmee je een gemeten waarde kunt aflezen, bijvoorbeeld de tijd.
Digitaal:
Een meetapparaat met cijfers op een scherm noem je digitaal.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eenheid
Je zegt niet: “Ik ben met dit werkstuk 12 bezig geweest.” Je zegt: ‘12 minuten’ of ‘12 uur’ of ‘12 dagen’. 
  • De woorden achter 12 noem je de eenheid.
  • De eenheid is de hoeveelheid of maat waarin je iets meet. 
  • De eenheid geeft het getal een betekenis.

Eenheid:
Hoeveelheid of maat waarin je iets meet.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grootheid 
Tijd en lengte zijn de dingen die je meet. 
Tijd en lengte zijn voorbeelden van grootheden
Een grootheid is een eigenschap die je meet. 
Iedere grootheid heeft zijn eigen eenheden.

Grootheid:
Eigenschap die je kunt meten.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd meten
Een klok is een meetapparaat om de tijd te meten
Je kunt ook meten in hoeveel tijd je een afstand loopt. Dan gebruik je een stopwatch of een stopklok. 
Veelgebruikte eenheden van tijd zijn: seconde (s), minuut (min) en uur (h).

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lengte meten 
Om lengte te meten, gebruik je meetapparatuur zie afbeelding. 
Gebruik het apparaat dat het best past bij de lengte die je gaat meten.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Massa en volume
Massa:
Hoeveelheid stof in gram of kilogram.

Met een weegschaal kun je de massa van een voorwerp of van een hoeveelheid stof bepalen. 

Volume:
Hoeveel ruimte een vloeistof of een voorwerp inneemt.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omrekenen eenheid
1 km = 1000 m
Om van kilometer naar meter te gaan, moet je vermenigvuldigen met 1000. 
Andersom, als je van meter naar kilometer gaat, moet je delen door 1000. 

Dus 3850 m = ???? km.
2,6km= ?????? m

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!

Paragraaf 1.4
Opdracht: 2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14
Je mag samenwerken!
rood = Iedereen is stil


oranje = Iedereen is stil, docent beantwoord wel vragen

groen = Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
timer
10:00

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke vraag vond je lastig?
Dan gaan we die nabespreken

Slide 36 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Welke 3 dingen heb jij deze les geleerd?

Slide 37 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Waar wil je nog extra uitleg over?

Slide 38 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Ik snap de leerdoelen:

Je kunt de werking van een brander uitleggen.
Je kunt een brander op de juiste manier aansteken.
Je kunt de verschillende vlammen van een brander noemen.
Je kunt de brander zo instellen dat je de vlam krijgt die je nodig hebt.
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje....

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
Leerdoelencheck:

  1. Je kunt de werking van een brander uitleggen.
  2. Je kunt een brander op de juiste manier aansteken.
  3. Je kunt de verschillende vlammen van een brander noemen.
  4. Je kunt de brander zo instellen dat je de vlam krijgt die je nodig hebt.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
Leerdoelencheck:
  1. Je kunt van een aantal meetapparaten uitleggen waarvoor je ze gebruikt.
  2. Je kunt het verschil uitleggen tussen analoge en digitale meetapparatuur.
  3. Je kunt beschrijven wat een grootheid en wat een eenheid is.
  4. Je kunt enkele meetapparaten aflezen.
  5. Je kunt enkele eenheden naar elkaar omrekenen.

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
Volgende les:

Huiswerk:
Zet in je Planner!

1. Maak de opdrachten af van paragraaf 1.4  (opdracht 1 t/m 5)

Dank je wel voor je aandacht.


Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies