Becokenner van het jaar VWO 4

Becokenner van het jaar VWO4
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Becokenner van het jaar VWO4

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een doorlopend krediet?
A
Een kredietvorm waarbij je naar behoefte geld kunt opnemen
B
Een lening aan een consument voor de aanschaf van een duurzaam consumptiegoed
C
Een manier van kopen van een product door middel van gespreide betalingen
D
Een kredietvorm waarbij je alleen rente betaalt over het opgenomen bedrag

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de annuïteit bij een persoonlijke lening?
A
Een kredietvorm waarbij je naar behoefte geld kunt opnemen
B
De som van alle kosten van een krediet
C
Een lening aan een consument voor de aanschaf van een duurzaam consumptiegoed
D
Vaste maandlasten bestaande uit aflossings- en interestbestanddeel

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen huurkoop en koop op afbetaling?
A
Bij koop op afbetaling betaal je alleen rente over het opgenomen bedrag
B
Je wordt bij koop op afbetaling meteen eigenaar van het product
C
Bij huurkoop betaal je alleen rente over het opgenomen bedrag
D
Bij huurkoop word je meteen eigenaar van het product

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de maximale huur die corporaties mogen vragen in de sociale huursector?
A
De maximale huur hangt af van een puntensysteem.
B
De maximale huur wordt bepaald door de grootte van de woning.
C
De maximale huur is altijd gelijk aan de marktwaarde van de woning.
D
De maximale huur wordt jaarlijks vastgesteld door de overheid.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een aandeel?
A
Een lening op korte termijn
B
Een schuldbekentenis
C
Een beleggingsfonds
D
Eigendomsbewijs in een onderneming

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de legitieme portie?
A
Het deel van de erfenis dat belastingvrij is
B
Het deel van de erfenis dat naar de ouders van de overledene gaat
C
De helft van het erfdeel waar kinderen recht op hebben als er ze bij testament onterfd zijn
D
Het deel van de erfenis dat naar de langstlevende partner gaat

Slide 7 - Quizvraag

Bij welke samenlevingsvorm is er geen sprake van een beperkte gemeenschap van goederen?
A
Ongehuwd en niet geregistreerd samenwonen
B
Trouwen onder huwelijkse voorwaarden
C
Trouwen in beperkte gemeenschap van goederen
D
Geregistreerd partnerschap

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen trouwen in beperkte gemeenschap van goederen en trouwen in algehele gemeenschap van goederen?
A
Bij algehele gemeenschap blijven privébezittingen privé
B
Bij beperkte gemeenschap zijn alle bezittingen gemeenschappelijk
C
Bij algehele gemeenschap zijn alle bezittingen gemeenschappelijk
D
Bij beperkte gemeenschap blijven privébezittingen privé

Slide 9 - Quizvraag

Bij welke rechtsvorm(en) zijn de eigenaren hoofdelijk aansprakelijk?
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
BV
D
NV

Slide 10 - Quizvraag

Een jas kost 121 euro exclusief BTW,
is de consumentenprijs inclusief BTW?
A
128,26
B
146,41
C
149
D
100

Slide 11 - Quizvraag

Crediteuren
A
daar krijg je nog geld van
B
daar heb je nog geld aan te betalen

Slide 12 - Quizvraag

Een televisie is inclusief BTW 1199,00
Media Markt zegt: je krijgt van ons de BTW!
Hoeveel moet je afrekenen bij de kassa?
A
990,90
B
1007,56
C
1131,13
D
1000

Slide 13 - Quizvraag

Bij een onderhandse lening is/zijn er?
A
1 geldgever
B
meerdere geldgevers
C
vastgelegde leningsvoorwaarden
D
indirect contact tussen geldgever en geldnemer

Slide 14 - Quizvraag

Wat zou geen goede reden zijn om van een Rekening-Courantkrediet gebruik te maken
A
als je weinig EV hebt en geen keuze tot ander leningen
B
andere lening terug te betalen
C
om als bedrijf seizoens-pieken te overbruggen dus voor korte termijn
D
anticipatiekrediet voor bedrijven die willen groeien als ze in de toekomst aandelen uitgeven

Slide 15 - Quizvraag

Hoe bereken je het marktaandeel in aantallen van een onderneming ?
A
totale marktafzet / afzet onderneming x 100%
B
afzet van de onderneming / totale omzet van de markt x 100%
C
omzet van de onderneming / totale afzet van de markt x 100%
D
afzet van de onderneming / totale marktafzet x 100%

Slide 16 - Quizvraag

Het aandelen rendement is:

A
De koerswinst die je maakt bij verkoop
B
Het koersrendement en dividendrendement
C
Het dividend dat wordt uitgekeerd
D
(Dividend/koers) x 100%

Slide 17 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
bij een hypotheek is de rente ........ dan bij een consumptief krediet
A
hoger
B
lager

Slide 18 - Quizvraag

Welke stelling is goed of fout?
I. Aandelen en obligaties zijn eigendomsbewijzen: dit betekent dat de bezitter ervan voor een deel(tje) eigenaar is van de NV.
II. De waarde die op een obligatie gedrukt staat noemen we de nominale waarde.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 19 - Quizvraag

Sjoerd heeft de afgelopen maand de koers van het aandeel ABN-AMRO goed in de gaten gehouden. Hij ziet dat de koers behoorlijk is gestegen. Voor de komende maanden verwacht Sjoerd een daling van het aandeel ABN-AMRO. Hij zit erover te denken om opties te kopen en zo te verdienen aan deze verwachte koersdaling. Wat voor soort optie kan hij dan het beste kopen?
A
Een calloptie
B
Een putoptie

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer je een obligatie koopt, dan koop je een ...
A
Stukje bedrijf
B
Stukje dividend
C
Stukje overheid
D
Stukje lening

Slide 21 - Quizvraag

Je lost hypotheek af, aan welke kant schrijf je dit op?
A
Rechterkant
B
Linkerkant

Slide 22 - Quizvraag

Debiteuren open ik aan de
A
Rechterkant
B
Linkerkant

Slide 23 - Quizvraag

Obligaties met een langere looptijd kennen een ..... rente dan een obligatie met een korte looptijd
A
hogere
B
lagere
C
minuscule
D
..geen verschil

Slide 24 - Quizvraag

Bij welke hypotheekvorm is het aflossingsbedrag elk jaar hetzelfde?
A
Annuiteiten hypotheek
B
Lineaire hypotheek

Slide 25 - Quizvraag

We eindigen waar we begonnen: bij het vergelijken van opties met aandelen. Welke stelling(en) is/zijn juist?
Stelling I: Iemand die opties gekocht heeft loopt een groter risico in procenten ten opzichte van zijn/haar ingelegde geld dan iemand die uitsluitend aandelen heeft gekocht
Stelling II: Iemand die opties heeft gekocht loopt een groter risico in euro's ten opzichte van zijn/haar ingelegde geld dan iemand die uitsluitend aandelen heeft gekocht
A
Stelling I is juist; Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist; Stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn allebei onjuist
D
Stelling I en II zijn allebei juist

Slide 26 - Quizvraag

Als je een hypotheek afsluit bij een bank, dan ben jij de ...?
A
Geldgever en hypotheekgever
B
Geldnemer en hypotheekgever
C
Geldnemer en hypotheeknemer
D
Geldgever en hypotheeknemer

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent de afkorting ANBI?
A
Algemeen Nederlands Belang Innovatie
B
Algemeen Nut Beogende instelling
C
Attentief Belanghebbende Nederlandse Instelling
D
Algemeen Nederlands Bancair Instituut

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een spaarrekening en een deposito?
A
Weinig rente op een deposito en veel op spaarrekening
B
Geld staat vast bij deposito en niet op een spaarrekening
C
Een vaste looptijd op een spaarrekening
D
Variabele rente op het saldo van een deposito

Slide 29 - Quizvraag