woordenschat herhalen thema 2
Wat is een monocle?
A
Een ander woord voor bril
B
Een bril bestaande uit één glas en bedoeld voor één oog.
C
Een ander woord voor vergrootglas
D
Een soort bril waarmee je ver kan kijken, geschikt voor één oog
1 / 13
Onderdelen in deze les
Wat is een monocle?
A
Een ander woord voor bril
B
Een bril bestaande uit één glas en bedoeld voor één oog.
C
Een ander woord voor vergrootglas
D
Een soort bril waarmee je ver kan kijken, geschikt voor één oog
Slide 1 - Quizvraag
Wat betekend dankzij?
A
sneu, zielig
B
door, met behulp van
C
tenminste
Slide 2 - Quizvraag
Wat betekend griezelen?
A
Grapjes maken
B
Normaal kijken
C
Bibberen van angst
D
Naar een leuke film kijken
Slide 3 - Quizvraag
Een chef-kok is iemand die de baas in de keuken is?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Wie schept het meest op?
A
Jan: Ik kan net zo goed voetballen als Messi
B
Gijs: Ik ben bij een wedstrijd van Messi geweest tijdens mijn vakantie
C
Luke: Ik zit op voetbal
D
Mathijs: Ik kan mezelf niet vergelijken met Messi tijdens voetbal
Slide 5 - Quizvraag
Ik heb mijn diploma gehaald. Wat is een diploma?
A
Ik ben niet geslaagd voor iets
B
Ik heb een wedstrijd gewonnen
C
Ik heb niks gewonnen
D
Ik ben wel geslaagd voor iets en dit staat op dat papiertje
Slide 6 - Quizvraag
Als ik met smaak eet, ben ik aan het smikkelen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quizvraag
Het gebrek is als mijn lichaam helemaal in orde is.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quizvraag
Het meervoud van fabriek is:
A
fabriekken
B
fabriekken
C
fabrieken
D
fabriken
Slide 9 - Quizvraag
Het meervoud van smid is:
A
Smidden
B
Smeden
C
Smitten
D
Smidten
Slide 10 - Quizvraag
Welk voegwoord hoort in de zin: Het is buiten slecht weer ... ik ga toch buitenspelen met mijn vrienden
A
of
B
want
C
maar
D
en
Slide 11 - Quizvraag
Het verkleinwoord van koning is koninkje?
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de meervoudsvorm van schip
A
schippen
B
schepen
C
scheppen
D
schipjes
