Onderwerp + persoonsvorm

• Taal
• Basisschool
• Groep 5,6

Taal

Vandaag herhalen we de persoonsvorm en het onderwerp.

De persoonsvorm is altijd een ...

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. werkwoord
4. voegwoord

Welke drie manieren ken jij om de persoonsvorm in een zin te vinden?

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Marije pakte haar gitaar.

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Zij was al laat voor haar muziekles.

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Snel deed zij de gitaar in de hoes.

Het onderwerp

Zara fietst naar school.

pv = fietst

Wie fietst? > Zara

onderwerp (ow) = Zara

Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet.

Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar.

Je vindt het onderwerp met de volgende vraag:

Wie of wat + persoonsvorm

Wat is het onderwerp in deze zin:
Zij fluisteren.

Wat is het onderwerp in de zin:
De roeiboot lekt.

Wat is het onderwerp in de zin:
Het potlood breekt.

Wat is het onderwerp in de zin:
Vliegen de piloten?

Nu oefenen we nog met een paar langere zinnen.

Wat is het onderwerp in de zin:
De cello ligt in de koffer.

Wat is het onderwerp in de zin:
Hangt de kalender aan de muur?

Wat is het onderwerp in de zin:
Aait oma het konijntje?

Wat is het onderwerp in de zin:
De hond kwispelt met zijn staart.

Persoonsvorm en onderwerp horen bij elkaar.

Hij oefent.

Zij oefenen.

Mijn moeder ........... net als ik van taarten bakken.

1. houd
2. houdt
3. houden
4. gehouden

De leerlingen uit de klas van meester Kees ........ morgen naar de dierentuin.

1. gaat
2. ga
3. gaan
4. gegaan

Stijn en zijn broertje ........ voor een toneelstuk.

1. oefent
2. oefenen
3. oefen
4. geoefend

Stijn ........ voor een toneelstuk.

1. oefent
2. oefenen
3. oefen
4. geoefend

Hoe goed snap jij het vinden van het onderwerp in een zin?

😒🙁😐🙂😃